('a:n) m. (...lopen ; -je)
A.
I. Eig.
1. Algm. het aanlopen (I 1).
2. Inz.
a. Mil. korte, snelle hevige aanval.
b. korte inleidende loop : neem een goede eer ge springt.
II. Metf. inleiding tot wat men zeggen wil : met een aardig -je kwam hij tot de zaak. III. Metn. overgang van de basis naar de schacht van een zuil. Tgst. afloop.
B. het aanlopen (I 3), bezoek : veel hebben. Syn. oploop, toeloop.