is een der grootste bedijkte Waarden van Noordholland, ten Noorden, met deszelfs Zeedijk, gelegen aan het Koegars, langs 't welke de Dijk ook ten Noordoosten heenen loopt, en in dezelfde Streek vervolgt langs den Wieringerwaard, tot aan de Scheiding tusschen de Bannen van Schagen en Barsingerhorn. Van hier gaat de Zijpe met derzelver Bedijking ten Zuiden en Zuidoosten langs Schagen, Burghorn, Sint Maarten en Eenigenburg tot niet verre van Kabbendam, van waar de Strekking ten Zuiden loopt, langs de Banne van Schoorl, Groet, Hargen en Petten tot aan den Droomerdijk van den Hondsbossche, daar de Indijking van Haazenpolder een schuinschen Hoek Westwaard maakt.
Van den Haazenpolder gaat de Zeedijk ten Noordwesten langs het Strand der Noordzee en de Banne van Kalans-Oog. Voor de oudste Bedijking, bestondt de Zijpe, waarschijnlijk, uit diergelijk gebrooken Land, Gorzingen en Ondiepten, geduurig onder Water liggende, als nu nog benoorden de Zijpe, bij ’t Koegars gezien worden. Van de eerste Bedijking vindt men geen zeker bescheid.
Onze Kronijken getuigen dat Graaf WILLEM, Broeder van DIRK DEN VII, in den Jaare 1203, ter Ziepe is comen gerheden. Men zou hier uit schijnen te mogen afneemen, dat de Zijp toen reeds tot Land gemaakt was: ten zij men, door de Zijpe enkel verstaan wilde een Kanaal of Swin, dat uit de Noordzee tusschen Petten en den Ketelduin doorliep en van ‘t welk de Bedijking haaren raam zou gekreegen hebben. Sedert wil men, dat de Bedijking is ingebroken.
In een Handvest van Hertog ALBRECHT van den Jaare 1388, wordt gezegt, dat Rijnland niet meer aan die Zijpe dijken zal. Elders vinden wij, dat WILLEM, Eerste Heer van Schagen, een Bastardzoon van Hertog ALBRECHT, de eerste de Zijpe bedijkt heeft en tot Land gemaakt; welke gebeurtenis mogelijk tot gemelden jaaren 1388 kan gebragt worden. De gemelde Handvest toont niet donkerlijk dat de Zijpe toen zoo groot niet was als tegenwoordig, loopende den Dijk, van Petten tot aan Kalans-Oog, en van daar na de Keins, een Buurt in de Schager-Kogge.
Uit oude Egte Stukken is ons gebleeken, dat omtrent den Jaare 1440, aan de Heeren VAN EGMOND en BREDERODE, van ’s Graaven wege, eisch gedaan is om de Zijpe te bedijken, of dat hij, als Overheer, dit zelfs zoude doen. Uit laater Stukken en voornaamlijk uit het Oktrooi van den Jaare 1551, kan men nagaan, dat de Heeren VAN EGMOND en BREDERODE zwaarigheden over de Bedijking van de Zijpe hebben opgeworpen, om dat dezelve te naa zoude raaken aan hunne Jurisdictiën, te weeten, ten aanzien van de Jurisdictie der Heeren VAN EGMOND aan de Heerlijkheid van Petten, en ten aanzien van de Heeren VAN BREDERODE aan die van Kalans-Ooge.
Dit kan, sedert den Jaare 1440, of vroeger, het werk van tijd tot tijd tegengehouden hebben; hoewel men de Bedijking van de Zijpe altoos als noodzaaklijk heeft aangemerkt, gelijk, in den Jaare 1443, aangetoond, en deswegen, op den dertienden April des zelfden jaars, raaminge gemaakt wierdt. Hier op volgde, dat Hertog FILIPS VAN BOURGONDIE, op den eerstvolgenden eersten Maij, een Oktrooi verleende om de Zijpe te bedijken. Hij gebruikte ’er deeze bewoordingen in, zeggende: „te vreden te zijn, dat het voors. Land, de Zijpe genaamt bedijkt wierdt, het zij door ons, of op onze kosten, het zij het bedijkt wierdt door anderen, zoo als het door onze Gouverneurs en Raaden gevoeglijkst en voordeligst zal uitgevonden worden.”
De Steden Medenblik, Hoorn en anderen gaven in dien tijd te kennen, dat zij aan dit gemeene Werk niet doen konden, alzo zij te zeer bezwaard waren. Doch het zij door wien de Bedijking toen in stand gebragt is, men heeft reden om te denken, dat ’er omtrent dien tijd iets ondernomen wierdt; indien het waar zij, dat de Zijpe naderhand, in de Maand September des Jaars 1509, een Doorbraak geleden heeft. Hoe het daar mede moge zijn, dit is zeker dat deeze Polder omtrent dien tijd, lang met de Zee gemeen gelegen heeft, schoon men het herdijken, om het groot gevaar van gantsch Holland, noodig en ook doenlijk oordeelde.
In het Oktrooi van Keizer KAREL van den eenëndertigsten Maart des Jaars 1551, naa den loop van den Hove, verleend aan Heer JAN VAN SCHOOREL, Kanunnik van St. MAARTEN te Utrecht, worde gemeld dat de Keizer, in den Jaare 1516, aan zijnen Neeve KORNELIS VAN ZEVENBERGEN, insgelijks Oktrooi vergund hadt om binnen zeven jaaren de Zijpe te bedijken, ‘t welk niet volbragt was. Heer JAN VAN SCHOOREL, met zijne eerste Medestanders, ving het Werk aan; doch het bleef wederom steeken, ten nadeele van veelen, welke zij in deeze Onderneeming hadden ingewikkeld; waarom Koning FILIPS DE II, in den Jaare 1561, Oktrooi verleende, waar bij hij verklaarde de Bedijking te zullen doen, ten zijnen koste, bevestigende de Ingelanden in hun voorheen verkreegen Regt.
Hier door wierdt de Zijpe eerlang drooggemaakt, en met zeer goeden uitslag bebouwd. De Allerheiligen Vloed des Jaars 1570 deedt de Zijpe op nieuws inbreeken. Men ondernam de Herdijking in den Jaare 1572, doch een nieuwe Overstrooming verdierf het aangevangen Werk: ook wierdt het door SONOI geheel bedorven, om den Spanjaard, nu ‘t bemagtigen van Haarlem te beletten in Noordholland in te dringen.
Het duurde tot in den Jaare 1597, eer de Bedijking op nieuws wierdt ondernomen; doch met goed gevolg, zo dat zij eindelijk omtrent in den tegenwoordigen staat gebragt wierdt. In de Zijpe heeft men schoon Bouwland; doch meest Weiland, waar van sommige Landen, aan den hoogen kant, dit bijzonders hebben, dat zij acht of negen jaaren beweid zijnde, omgeploegd en drie of vier jaaren bebouwd worden.
Tusschen Kalans-Oog en Petten, tegen de Zijpe, plagt weleer een hooge Zandduin te leggen, de Ketelduin genaamd. Deeze is meest over de Zijpe gestooven en heeft hier veel Lands bedorven. Naa de laatste Bedijking is de Zijpe negerduizendzeshonderd Morgen Lands groot bevonden, die door achtien Groots en zestien Kleine Watermolens bemaalen worden.
In ’t Jaar 1732, wierden ’er voor de Zijpe en den Haazenpolder, vijfhonderddertig Huizen en één Molen in de Lijsten der Verpondingen gebragt; in den Jaare 1749 waren ’er maar vijfhonderdzesëntwintig Huizen. In de Bedijking zijn eigenlijk geene Buurten van merkelijk belang, naardien de Huizen veelal van malkander verspreid staan; doch men heeft ’er aangenaame en schoone Landhuizen, met vrugtbaare Plantaadjen.
De Zijpe wordt in Noord- en Zuidzijpe verdeeld; in ieder Deel, is een Gereformeerd Predikant, die onder de Klassis van Alkmaar behoort. Zij bedienen ieder twee Kerken. De vier Kerken in deeze Bedijking zijn aan St. MAARTENS, Eenigenburger, en Schager-Brug en Oude-Sluis; van deezen is de Kerk, aan St. Maartens-Brug, een fraai en lugtig Gebouw, omringd met een Kerkhof, rondsom met Boomen beplant. Zij wierdt gebouwd in den Jaare 1697, en pronkt met een vierkanten Tooren, van boven met een soort van een Koepel gedekt. De Kerk aan Schager-Brug is weinig beter dan een Boerenhuis, en die aan Oude-Sluis is zeer oud en bouwvallig, zijnde het voorste gedeelte het School.
Ook zijn ’er in de Zijpe twee Vergaderplaatzen der Vlaamsche Doopsgezinden; een derzelven is aan de Oude Sluis en de andere aan de Menniste-Buurt. De Roomschgezinden hebben ’er twee Statiën, die door één Priester, zijnde een Waereldsheer bediend worden. In de Zijpe is een fraai Weeshuis tusschen de Schager-Brug en de St. Maartens Brug aan de Trekvaart. Hier van staat het Bestier aan drie Regenten, die uit de Hoofd-Ingelanden verkooren worden. De Crimineele Civile en Dijksregeering wordt waargenomen, door den Dijkgraaf, die tevens Baljuw is, benevens zeven Heemraaden, die tevens Schepenen en Weesmeesteren zijn, een Penningmeester en Sekretaris. Zij worden alle door de Hoofd-Ingelanden verkooren, die tien in getal zijn, en bij het openvallen van een derzelven, de plaats zelve vervullen. De Regeering vergadert, bij buitengewoone Voorvallen, aan Schager-Brug; doch de gewoone Vergaderingen worden te Alkmaar op het Stadhuis gehouden.
In den Jaare 1732, wierdt de Ambagtsheerlijkheid van de Zijpe verkogt aan de Hoofd-Ingelanden voor zevenduizend Gulden, met het Regt van Middelbaare en Laage Jurisdictie en Aanstelling van een Civilen Schout. Zij moeten hier een Sterfheer aanstellen, gelijk in andere Heerlijkheden gebruiklijk is.
Zie JUNII Batavia; Kronijk van Medenblik; CAU, Groot Placaatboek; J. DOUZA, Annales Hollandiae, S. VAN LEEUWEN, Batavia Illustrata; CL. BRUIN, Noordhollandsche Arcadia, met de Aanteekeningen van SCHOENMAKER; VALCOOG’S, Chronijk van de Zijpe.