een aanzienlijk en welvaarend Vlek, in de Meierij van 's Hertogenbosch, omtrent vier uuren gaans, ten Westen van de Stad van dien naam, in de, zo genaamde, Langestraat gelegen. Het Land hier omstreeks is zo vrugtbaar, dat ’er bijkans geen voet gronds kan aangeweezen worden, die tot den Koornteelt of tot Weiland niet geschikt is, De reden hier van meent men te zijn, de Overstrooming, welke hier dikmaals, vooral in de wintertijd, voorvalt, en, naa den afloop van het Zeewater, een heilzaam slibber agterlaat.
Het getal der Huizen vinden wij op ongeveer tweehonderdzeventig begroot. Zij staan in eene dubbele rije, door welke een steenen Straat loopt, ter wederzijden met hoog opgaande Linde- en Ypeboomen beplant. De Kerk, die aan het Westeinde staat, is een ruim en luchtig Kruisgebouw, uit welks midden de Toren zijnen Kruin verheft; zijnde voorts versierd met een fraai Orgel. Te Waalwijk wordt vrij sterke handel in Graanen, Mout en andere goederen gedreeven. De Admiraliteit te Rotterdam houdt ’er eenen Collekteur en Contrarolleur. Van ouds was hier een Nonnen-Klooster, Nazaret genaamd. Het gebouw is nog eenigermaate in weezen, doch wordt van bijzondere eigenaars bewoond.Waalwijk is, onder andere, zeer vermaard, door het verblijf, welk een groot aantal Remonstranten, naa hunne verdrijving uit de Nederlanden, in den Jaare 1619, aldaar; eenigen tijd gehouden hebben. De ongemeene toevloed van allerlei slag van menschen, bekenden en onbekenden, om hen te zien, te spreeken en te vertroosten, veroorzaakte een aanmerkelijk vertier in het Dorp, en grooten welvaart bij de neeringdoende inwooners. Dit gaf den gebannen Remonstranten groote gunst bij den Heer van Waalwijk, die hen aldaar gaarne gehouden, en een vast verblijf zou hebben doen neemen. Doch de overlast, welken zij telkens leeden van Staatsche Ruiters, maakte hun het verblijf zo onaangenaam, dat zij, ondanks den wensch van gemelden Heere, gesterkt door het verlof van den Bisschop van 's Hertogenbosch, zich genoodzaakt vonden, dit verblijf te verlaaten, en zich verder van den Vaderlandschen grond te verwijderen.
Zie C. BRANDT, Historie der Reformatie.