een andere Fries van dien naam, wordt gehouden voor den Zoon van ADELBOLD, tweeden Hertog van Friesland, en voor den neef of broeders Zoon van TITUS BOJOKALUS, den derden Hertog van dat Gewest. In de hoedanigheid van vierden Hertog, zou UBBO, in den jaare 240, den laatstgenoemden zijn opgevolgd.
Uit den aart was hij een vredelievend Vorst, doch geenzins bij mangel aan Krijgsbekwaamheden. Want, om te toonen dat zijne rustlievende neigingen haaren grond niet hadden in lafhartigheid of onkunde, verzuimde UBBO niet om de Wapens op te vatten, zo dikmaals, volgens zijne begrippen, zich daar toe eene voegzaame gelegenheid en voldoende reden aanboodt. Eene proeve hier van ondervonden de Batavieren. Want als deeze eenen inval in Friesland deeden, en, door rooven en branden, aldaar zeer slegt huishielden, schoot UBBO de Wapens aan, en trok, met een talrijk Leger, den vijand te gemoet. Veel volks sneuvelden ’er aan beide zijden. De Batavieren, verhaalt men, zulk eenen tegenstand niet verwagt hebben, en uit vreeze, dat bij een tweede handgemeenschap de kans nog meer ten hunnen nadeele zou verkeeren, wierden te raade, na huis te keeren. UBBO overleedt in den Jaare 499, naa eene regeenng van negenënvijftig jaaren. Hij liet twee Zoonen na: HARON UBBO, den oudsten, en zijnen opvolger in het bewind, en ODIBALDUS, die eenen togt na het Oosten, en aldaar aan den Roomsch Keizer DIOCLETIAAN groote diensten deedt.Zie WINSEMIUS, Kronijk van Friesland.