eene Heerlijkheid, in het gedeelte van Zuidholland, Delfland genaamd, in de nabuurschap van het Dorp Berkel. Eertijds was het eene Riddermaatige Hofstad, en is nog heden met Hoog, Middelbaar en Laag Regtsgebied voorzien. Tegenwoordig is de Hofstad meestal vervallen, en zijn de Landen, daar aan behoorende, verveend: doch naderhand wederom, door droogmaaking, in goed en vrugtbaar land veranderd.
Langen tijd was deeze Heerlijkheid de eigendom, eerst van de Voorzaaten der Huisvrouwe, en naderhand van de kinderen van ’s Lands beroemden Advokaat JOHAN VAN OLDENBARNEVELD. Uit het Geslagt der Heeren VAN KRALINGEN ging zij over in dat van Mevrouwe VAN OLDENBARNEVELD, MARIA VAN UTRECHT, in den persoon van Mr. JAN JAKOBSZOON VAN UTRECHT, in den Jaare 1512. Een der naakoomelingen, JAN ROO VAN UTRECHT, hadt eenen broeder, zijnde den Vader der Huisvrouwe van den Advokaat. Ten behoeve van haaren minderjaarigen Zoone, jonkheere REINIER VAN OLDENBARNEVELD, deedt haar Oom afstand van de Heerlijkheid; van welke de Advokaat, zedert, doch slegts in naam van zijnen onmondigen Zoone, den titel voerde. In eigen persoon, bij zijne meerderjaarigheid, deedt Heer REINIER den Eed, op den drieëntwintigsten December des Jaars 1608. In den Jaare 1633, wierdt zijne dogter, Jonkvrouwe FRANÇOISE VAN OLDENBARNEVELD, met de Heerlijkheid verlijd. Door verkoop en huwelijksverbintenissen is zij, zedert, menigmaalen, van eigenaar verwisseld.