van ouds zeer beroemd en magtig in den Lande, doch, bij mangel aan de vereischte aantekeningen, in den aaneengeschakelden volgreeks niet genoeg bekend. Van eenen en anderen, volgens de tijdorde, in welke zij geleefd hebben, zuilen wij het weinige, dat wij ’er van aangetekend vinden, mededeelen.
De eerste, welken wij, in ‘s Lands Geschiedenissen, aantreffen, was WILLEM VAN TEILINGEN. Hij leefde onder de regeeringen van Graave DIRK DEN VII en van deszelfs dogter ADA. Nevens verscheiden andere Edelen, tekende en bezegelde hij, in ’t begin van de maand November des Jaars 1203, een Verdrag, waarbij de eerstgenoemde, ten behoeve van Hertog HENRIK VAN BRABANT, een zeker, en wel het oudste gedeelte van Holland, voor een Leen van Brabant erkende. Naderhand vinden wij zijnen naam vermeld, onder die van ‘s Land Edelen en Dienstmannen, welke het huwelijk van Graavinne ADA, dogter van DIRK DEN VII, met Graave LODEWYK VAN LOON, indien niet aangeraaden, althans aan hetzelve hunne toestemming gegeeven hadden; hoewel wij tevens vinden aangetekend, dat Heer WILLEM, in ’t eerst, toen dit huwelijk geopperd wierdt, de zijde der Edelen hadt gehouden, welke hetzelve, als strijdig met ‘s Lands, althans met hunne eigen bijzondere belangen, afkeurden.
JAN VAN TEILINGEN moet bij Graave FLORIS DEN V in geene kleine gunst gedaan hebben. In ’t einde des Jaars 1255 verzelde hij, nevens verscheiden andere Hollandsche en Zeeuwsche Edelen, den Graaf na Frankrijk, en drukte, in de maand Januarij des volgenden jaars, zijn Zegel op het Verbond, tusschen PHILIPS DEN IV, Koning van Frankrijk, en den gemelden Graaf geslooten.
Van eene andere gezintheid was WILLEM VAN TEILINGEN. Hij was een der zamenverbondene Edelen, tegen den straks genoemden Graaf FLORIS, en bij het ombrengen diens ongelukkigen, op de hoogte van Muidenberg, tegenwoordig. Nevens het hoofd der vloekverwanten, Heere GERARD VAN VELZEN, zogt hij, zedert, eene schuilplaats op het Slot Kroonenburg; doch wierdt, naa dat hetzelve, door den Graaf van Kleef, was bemagtigd, na het Slot Kervenheim, in Kleefsland, gevoerd. Op het Artikel Teilingen (Nieuw) hebben wij reeds aangemerkt, dat de goederen van Heere WILLEM, zedert, ten voordeele der Graaflijkheid, zijn verbeurd verklaard. Nogthans schijnt dit Geslagt niet op eenmaal tot zo verre deszelfs aanzien te hebben verlooren, dat het buiten allen bewind en dienst gezet wierdt.
Zeker, immers, is het, dat SIMON en DIRK VAN TEILINGEN, volgens zommigen, Zoonen des boven gemelden, in den Jaare 1345, Graaf WILLEM DEN IV, op deszelfs togt na Friesland, verzelden, en in den bloedigen veldslag bij Stavoren hun einde vonden. VAN LEEUWEN is van meening, dat de naazaaten diens geslagts, naderhand, in ’t gevolg van MARGARETA, Weduwe van Graave WILLEM DEN VI, zich na Henegouwen begeeven, en het stedeken Quenoy tot hunne woonplaats verkoozen hebben, alwaar DIDERIK VAN TEILINGEN, in den Jaare 1493, overleedt. Volgens den zelfden Oudheidkundige zou deszelfs Zoon, LUKAS VAN TEILINGEN genaamd, in Holland zijn te rug gekeerd, en den post van Rekenmeester aldaar bekleed hebben; wordende, kort daar naa, gevolgd van AUGUSTYN VAN TEILINGEN, Zoon van zijnen broeder FLORIS, die de Stad Alkmaar tot zijne Woonplaatze nam. Dit laatste heeft eenigen schijn, indien het waarheid zij, dat voor een der afstammelingen moet gehouden worden, Burgemeester FLORIS VAN TEILINGEN, die, in den Jaare 1573, de inneeming van ‘s Prinsen bezetting bevorderde, met eene edele fierheid, waar door hij der burgeren moed en onverzaagdheid wekte.