gebooren in Friesland, doch onzeker op welke plaats, zo niet in het laatst der Twaalfde, althans reeds vroeg in den aanvang der Dertiende Eeuwe. Hij was een man van eenige geleerdheid, en vooral zeer vermaard om den reuk zijner Heiligheid en Godsvrugt. ’t Een en ander was oorzaak, dat hij tot Abt van de Orde der Premonstratensen wierdt verkoozen.
Dit viel voor in den Jaare 1230. Doch hij bekleedde dien post niet lang, niet meer dan acht jaaren; hij overleedt in den Jaare 1238, daalende met den reuk van Heiligheid ten grave. Hij heeft geschreeven het leeven van S. SIARD en S. EREDERIK, beiden zijne Landgenooten, en van welken de laatste op den Bisschoplijken Stoel Van Utrecht heeft gezeeten.Zie VAL. ANDREAS, Biblioth. Belgica.