SCHALKWYK, (Huis te) een ouderwetsch, groot en zwaar gebouw, staande in de bovengemelde Heerlijkheid van dien naam, een weinig Zuidwaarts van de Dorpkerk. ’Er bloeide, eertijds, in het Sticht van Utrecht, een Geslagt VAN SCHALKWYK, ’t welk aan dit Huis zijnen naam gegeeven, of dien van hetzelve heeft ontleend. Wat hier van zij, in beiderlei geval is het Huis van hooge oudheid.
In zekeren Brief van den Jaare 1128 vindt men eenen EGIDIUS of GILLIS VAN SCHALKWYK vermeld. In de Jaaren 1239 en 1240, was AARNOLD VAN SCHALKWYK Maarschalk van dit gedeelte van het Sticht. Hij hadt eenen Zoon, GYSBERT VAN SCHALKWYK genaamd, die in de Jaaren 1289 en 1294 leefde. HENRIK en BERTOLD VAN SCHALKWYK worden, op den Jaare 1304, vermeld, als, met JAN VAN RENESSE, in de Lek omgekoomen. Het Huis wierdt, in dat zelfde jaar, tot den grond toe geslegt, doch naderhand wederom zijnde opgebouwd, de eigendom van verscheiden agtervolgende geslagten: onder welke wij die van ZUILEN, NYENRODE, VAN DER HAAR, MERTEN VAN ABKOUDE, DOUBLET, RAM, RENESSE VAN ELDEREN en VAN DE KAPELLEN genoemd vinden. Het Huis te Schalkwijk, ’t welk aan niemand leenroerig, maar een vrij en eigen goed is, wierdt, op den zevenëntwintigsten October des Jaars 1536, door de Edel Mogende Heeren Staaten ’s Lands van Utrecht, tot eene Riddermaatige Hofstad verheven. Van wegen dit Huis vinden wij de volgende eigenaars onder de Ridderschap van het Gewest beschreeven: Jonkheer FREDERIK VAN RENESSE VAN ELDEREN, van den twaalfden April des Jaars 1660, tot aan zijnen dood, in den Jaare 1666 voorgevallen; Jonkheer GERLACH VAN DE KAPELLEN, beschreeven op den drieëntwintigsten Junij des Jaars 1667, en gestorven den eenendertigsten December des Jaars 1685; Jonkheer STEVEN FREDERIK VAN DE KAPELLEN, van den elfden Maart des Jaars 1691, tot den vijfentwintigsten Maij des Jaars 1707; en, eindelijk, Jonkheer EVERT KORNELIS VAN DE KAPELLEN, Heer van Houten, beschreeven in den Jaare 1745.