Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

RUITER, HERMAN DE

betekenis & definitie

’s Hertogenbosschenaar, van bedrijf een Ossenkooper, en dus niet opgeleid tot het aanvallen en bemagtigen van Sterkten en Kasteelen, staat, nogthans, in ‘s Lands Historiebladeren bekend, om eene daad, die meenig een, in den krijg opgebragt en grijs geworden, niet zou bestaan hebben, en hem een onverganklijke vermaardheid heeft verworven. Bekend is de legging van het Slot Loevestein, aan ’t einde van den Bommelerwaart, ter plaatze alwaar de Maas en de Waal zamenloopen, tegen over Woudrichem en Gorichem, en alzo zeer gelegen om dien oord te bestrijken.

HERMAN DE RUITER, den Prinse VAN ORANJE toegedaan, en kennende de aangelegenheid der Sterkte, voor den bezitter, om in den omtrek den meester te speelen, kreeg, in ’t laatst van den Jaare 1570, den inval om dezelve voor zijne Doorluchtigheid te verzekeren. Niet door openbaar geweld, want hier toe was zijn vermogen te gering, maar door list moest het stuk volvoerd worden. Aan den Graave VAN DEN BERGE, ’s Prinsen Zwager, deelt hij zijn ontwerp mede. Van deezen daar toe verlof bekoomen hebbende, met toezegging van hulpe, indien hij gelukkig slaagde, onderneemt en volvoert hij het veel gewaagd bedrijf, op de volgende wijze. Verzeld van drie andere stoute gasten, begeeft hij zich na het Slot, gedooken in een Monnikskap, en verzoekt binnen gelaaten te worden, onder voorgeeven van eene boodschap aan den Slotvoogd. Hij was ’er naauwlijks binnen, of hij maakt den Bevelhebber der Sterkte af, en verzoekt voorts, op een gegeeven teken, aan Graave VAN DEN BERGE om hulp; die, egter, door de Vorst en het hooge bovenwater (’t was in de maand November) verhinderd wierdt, hem dezelve toe te schikken. Den dapperen DE RUITER ontzinkt daarom de moed niet. Voorziende dat men hem wel haast de bemagtiging zoude zoeken te betwisten, en hebbende, in allerijl, vierentwintig man bij een gekreegen, staat hij aan het versterken van het Slot, zo goed hem doenlijk was. Het gerugt van zo stout eene daad vloog wel haast na ‘s Hertogenbosch, van waar de Hertog VAN ALVA den Spaanschen Hopman LORENZO PEREA derwaarts zondt, met driehonderd Spanjaarden, nevens eenige arbeiders uit Gorichem en Woudrichem, om het Slot te herneemen. De Spanjaard, vreemd vindende dat men hem durfde afwagten, eischte het Slot op; doch barsch bescheid bekoomen hebbende, doet hij ’er ’t grof geschut op speelen, Thans roept DE RUITER zijne lotgenoten te hoop, en boezemt hun, met klem van woorden, zulk eenen geest van onverzaagdheid in, dat zij, van een schandelijken dood of het loflijk sterven onder de wapenen, ’t laatste voor de keur namen, nevens een opzet om zich tot den laatsten droppel bloeds te verdeedigen.

Onder dit alles baanden zich de Spanjaards, langs Ladders, eenen weg over de Graften, en beklommen de Vesten, terwijl die van binnen bezig waren om de breuk te heelen. Een schroomlijk bloedbad ontstondt ’er nu binnen de Sterkte, en sneuvelde ’er menig man, zo aan de eene als andere zijde. Eene zorge hadt nu DE RUITER; ’t was om zijn leeven ten duursten te verkoopen. Dies begeeft hij zich in een Binnenvertrek, hebbende den grond vooraf bestrooid met bussekruid, en slingerende zijn Slagzwaard met beide vuisten, wederstaat hij alleen den geheelen aanval, en doet ’er meenig eenen door zijne kloekheid en sterkte sneeven. Eindelijk voor de overmagt moetende bukken, steekt hij den brand in het Buspoeder, en doet zich zelven en zijne tegenstreevers, met éénen slag, in de lucht vliegen. Hoewel niet vrij te spreeken van onbezonnenheid, eerlijker behandeling, nogthans, dan hem bejegende, hadt DE RUITER door dit bedrijf verdiend.

De Spanjaards, zijn hoofd van onder den hoop geknotte lichaamen en verscheurde ledemaaten hebbende doen opzoeken, deeden het, te 's Hertogenbosch, aan den Galg spijkeren. De Hertog VAN ALVA, naamelijk, ’s Prinsen aanhangers niet hooger aanziende dan voor een hoop muitemaakers, wilde dezelven geen Krijgsregt doen wedervaaren.

< >