ROOZENBURG, een Eiland, in 't midden van de rivier de Maaze, tusschen het Land van Voorn en Delfland. De gemelde rivier, welke, voorheen, slegts éénen mond hadt, heeft hier door twee uitwateringen bekoomen.
Het Eiland is zijnen oorsprong verschuldigd aan opgeworpene Slikken, die, allengskens, tot eene Plaat aangroeiden. Al in den Jaare 1586 hadt dezelve zo veel uitgebreidheids en vastigheids bekoomen, dat de Heeren Staaten van Holland de toestemming gaven om de Plaat in dijk te mogen brengen. Sints dien tijd heeft men nog verdere en andere opslibberingen of aangroeijingen ingedijkt. Volgens aantekeningen, daar van voorhanden, is zulks, voor de laatste maal, geschied in den Jaare 1713. Want, eenige Zomerkaden, hier en daar opgeworpen, kunnen niet voor eigenlijk genaamde Indijkingen worden aangezien. Gelijk elders, dus hebben ook ‘s Lands Staaten, op Roozenburg, de uitgebreidheid der Landen, van welke Verponding wordt betaald, minder gesteld, dan de weezenlijke uitgestrektheid bedraagt. Op de Verpondingslijsten vindt men aangetekend eenentwintighonderd vijfenzeventig Gemeten en eenenvijftig Roeden: terwijl uit de opgave, wegens ieder distrikt, uit welke het Eiland bestaat, zou blijken, dat het bijkans vierhonderd Gemeten Lands daar boven bevat. In den Jaare 1732 telde men, op geheel Roozenburg, vijfenzestig Huizen en één Koornmolen. Bezwaarlijk kunnen deeze Huizen te zamen genomen den naam van Dorp draagen, dewijl ze, ginds en elders, wijd en zijd verspreid staan. Nogthans heeft men ’er eene Kerk, met een spits Torentje; zij staat in den Polder van Blankenburg, en behoort onder de Klassis van Voorn en Putten. Ten aanzien van het Hooge Regtsgebied, behoort Roozenburg onder het Baljuwschap van Voorn. In den Jaare 1727 verkogten het de Staaten van Holland en Westfriesland, als eene Ambagtsheerlijkheid, aan den Heere ADRIAAN HOOGWERF, Zetter te Maaslandsluis, tot een onversterflijk Erfleen. Nevens de Vrije Jagt, heeft aldaar de Heer het regt van aanstellinge van Schout, Sekretaris en Bode, als ook van vijf Schepenen. Daarenboven geniet de Ambagtsheer het regt van Goed- of Afkeuringe van den Predikant, nevens verscheiden andere Voorregten, het Kerk- en Armbestuur betreffende. Ten Noorden van Roozenburg, legt nog een klein Eiland, de Krabbe genaamd. Tusschen deeze Eilanden plagt weleer een Water te loopen, het Staaldiep geheeten; men voer over hetzelve, regelrecht, van den Briel na Maaslandsluis. Door den aanwas van het Eiland is deeze Overtogt veranderd in een doortogt te lande, zints men de Krabbe, door middel van een zwaaren Dijk, aan Roozenburg gehegt heeft. De Weg, die eigenlijk van Klei is, kan, door het zwaare Zand, waar mede men dien bedekt heeft, het gantsche jaar door, bereeden worden. Van Maaslandsluis heeft men, ten allen tijde, uitgezonderd ’s Winters, bij Ysgang, een onbelemmerden en veiligen Overtogt op Roozenburg, en van daar na den Briel. De gemeenschap, tusschen die twee Plaatzen, Staat dus genoegzaam altoos open.