Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 25-01-2023

Pluymer

betekenis & definitie

JOAN PLUYMER, van geboorte een Amsterdammer, en niet onvermaard Tooneeldigter, waar van getuigenis draagen verscheiden zijner Stukken, welke een reeks van jaaren ten Amsterdamschen Tooneele gevoerd zijn geworden. In den Jaare 1681 was hij, met nog twee anderen, Dr.

LODEWYK MEYER en PIETER DE LA CROIX, huurder van den Schouwburg, voor den tijd van drie agtervolgende jaaren, voor een jaarlijkschen huur van twintigduizend guldens. Naa verloop van dien tijd, wierdt de huur nog drie jaaren verlengd, hoewel tot klein voordeel der onderneemeren. De tijd van PLUYMERS overlijden is ons niet gebleeken.

< >