Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 09-12-2022

Oostvoorn (Ambagt)

betekenis & definitie

OOSTVOORN, een Ambagt of Polder, met een Dorp van dien naam, in het even genoemde District, de aangenaamste landstreeke in dien oord, hebbende veel Houtgewas, de verblijfplaats van rijklijk Wild, vooral van gevogelte, als Patrijzen, Faisanten en meer diergelijken. Volgens de opgave van den Jaare 1732, besloeg het Ambagt zesentwintighonderd en vier Gemeten en zesenveertig Roeden Lands. Men telde 'er vierenzeventig Huizen. Het Dorp is klein. De Kerk, staande in 't midden van het Dorp, hoewel een oud gebouw, pronkt, nogthans, met een goed aantal fraai beschilderde Glazen van de Jaaren 1744 en 1745. De Toren is tamelijk hoog en wordt wel onderhouden, op kosten van den Lande, omdat hij den Zeelieden tot eene Baak verstrekt. Op een hoogen heuvel hadt men hier eertijds een vermaarde Burgt gestigt, dienende tot dekkinge van den mond der Maaze. Niet verre van daar plagt in eene vlakte te leggen het Hof der Heeren van Voorn, omringd van een hoogen Muur, die verscheiden Poorten of ingangen hadt. Op eene hooge Duin staat een gebouw, in den Jaare 1743, door Opper-Dijkgraaf en Heemraaden gestigt, buiten kosten der Bedijkinge, om te dienen tot eene Vergaderplaatze dier Heeren, bij het doen van Dijkschouwen of openbaare Aanbesteedingen. Uit de Vergaderzaale heeft men, zo over den Mond der Maaze, als over het omleggende Land, een der fraaiste Gezigten, welke men zich kan verbeelden.

< >