Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

MARIENGAARDE

betekenis & definitie

anders gezegd Marienhof, eertijds een zeer beroemd Klooster, in Friesland, in het Kwartier Oostergo, ten Zuidwesten van de Hallummer Kerkbuurt. De Stigter daar van, een weinig naa het midden der Twaalfde Eeuwe, was Heer FREDRIK, Pastoor der Kerke te Hallum, uit eerlijke, doch niet zeer vermogende Ouders gebooren.

Naa eenige vorderingen in de Latijnsche Taale gemaakt te hebben, oeffende hij zich verder, te Munster in Westfalen, in de Weetenschappen, volgens den smaak der tijden, in eenen Godgeleerde noodig. Thans bezogt hij, van tijd tot tijd, de vermaarde Geldersche Abtdij Marienwaard, en vondt zo veel behaagens in de godsvrugt der Broederschap, dat hij zich in de Orde begaf, zijnde die der Premonstratenzen. Naa zijne wederkomst te Hallum wierdt hij, op kosten van Heere FEIKE, Pastoor der Plaatze, tot Priester gewijd, en vervolgens diens Opvolger. Zedert leide hij zich met zo veel ijvers toe op de uitbreiding van den Geestlijken stand, en zette dien, door zijn eigen voorbeeld, zo veele eerwaardije bij, dat verscheiden Edellieden, daar door gelokt, het zwaard met het Premonstratenzer Ordekleed verwisselden. Nu vondt hij zich in staat, geholpen door ’t vermogen deezer aanzienlijke Broederschap, zijn voorneemen te volvoeren wegens ’t bouwen van een Klooster. Hij ondervondt daar toe de milddaadige hand van twee Adelijke Vrouwen, als mede die van COSLIK COSLINGA, welke een stuk lands vereerde, op’t welk de Klooster-Kerk gebouwd wierdt, welke men voorts aan den Apostel JOANNES en aan de Maagd MARIA toewijdde. Vrouwen zo wel als Mannen nam men voorts in het Klooster aan. Doch, om den sterken toeloop, vondt zich de Abt FREDRIK wel haast genoodzaakt, een gedeelte daar van elders heenen te plaatzen.

Om het ontstaan van eenige ongeregeldheden, uit de nabijheid van Monniken en Nonnen, vondt, bovendien, de Stigter geraaden, aan deeze elders een verblijf te bezorgen. Dit vonden zij in het Klooster Bethlehem, bij verbastering Bartlehiem genaamd, nabij het water de Ee, in de Grietenij Tietjerksieradeel. Ruim zeventig jaaren hadt dit Klooster gedaan, toen deszelfs vermogen dennaate was aangegroeid, dat het de helft kogt in het Eiland Marken, met alle deszelfs geregtigheden, voor tweehonderd Hoilandsche ponden. Eenendertig Abten telt men, welke het bestuur over Mariengaarde gehad hebben. Hun vermogen was de reden, dat zij in zaaken, het gemeene Land betreffende, meermaalen gekend wierden. In den Jaare 1559 wierden de opkomden van dit Klooster, nevens die van het Klooster Lidlum, op drieduizend Dukaaten geschat. De Bisschop van Leeuwarden hadt ’er het genot van. Geduurende de Spaansche beroerten wierdt de Abtdij verwoest, en deszelfs eigendom aan het gemeene Land getrokken.

Zie WINSEMIUS; SCHOTANUS; Oudheden en Gesl. van Friesland.



MARIENPOEL

eertijds een zeer vermaard Nonnenklooster, buiten de Rhijnsburgerpoort der Stad Leiden, gebouwd op den grond van het Huis te Paddingpoel, weleer een Lusthuis der Burggraaven van Leiden, doch in den Jaare 1420 afgebroken. Het Klooster bleef in stand tot in het Beleg der gemelde Stad van den Jaare 1574.

< >