HEEREN VAN HEUSDEN, EEN ZEEr oud en weleer zeer aanzienlijk Nederlandsch Geslagt, doch, althans in de mannelijke Linie, reeds eeuwen geleeden, uitgestorven. Het ontleende zijne afkomst van de Graaven van Teisterbant en Kleeve, door ROBERT, TWEEDEN Zoon van ROBBERT VAN KLEEVE, GRAAVE van Teisterbant, en van KUNIGUNDE, DOGTER van den Graave van Huy. Des eerstgenoemden ROBERTS OUDER Broeder was LODEWYK, WELKE Zijnen Vader in het Graafschap Teisterbant op volgde.
Aan ROBERT VIEL TEn deele Heusden, met de onderhoorige Dorpen, en wierdt daar van de eerste Heer. ROBERT LEEFDE van den Jaare 839 tot in het Jaar 857. Hij hadt nog een jonger broeder, DIDERIK GENAAMD, welke tot zijn erfdeel bekwam de Heerlijkheid Altena, en dus de Stamvader wierdt van dat hoogadelijk Huis.BOUDEWYN, DE TWEEde Heer van Heusden, eenen togt na Engeland gedaan hebbende, schaakte de Dogter eens Konings van dat Rijk, SOPHIA GENAAMD, en voerde dezelve na zijn Slot te Heusden. Lang bleef zij hier verborgen, eer de Koning eenig narigt wist te verneemen van haar verblijf. Eindelijk wierdt zij ontdekt, door een Engelsch’ Koopman, die haar te Heusden zag, en, bij zijne wederkomst in Engeland, aan den Koning daar van verslag deedt. Straks zondt de Vorst eenen Edelman derwaarts, die haar op het Huis vondt, bezig met spinnen van purperen Zijde, op een rood Wiel. Naa onderzoek gedaan te hebben aangaande haaren toestand, kinderen en verdere bijzonderheden, keerde hij weder na Engeland, en deedt daar van, aan den Vorst, naauwkeurig verslag. Thans ontboodt de Vader zijne Dogter, met Heer BOUDEWYN EN KINDeren, tot zich, onder belofte van eene vriendelijke behandelinge. Hij hieldt zijn woord.
Naa hen allen, geruimen tijd, ten zijnen Hove getoefd te hebben, liet hij zijnen Schoonzoon, met dezelfs gezin, wederom vertrekken, rijkelijk begiftigd; met dit beding, nogthans, dat BOUDEWYN, TER GEdagtenisse van ’s Engelschen Edelmans ontmoetinge bij SOPHIA, VOOR ZIch zelven en zijne naazaaten, in het Wapenschild, een Rood Spinnewiel op een Gouden Veld zoude voeren. Dit wierdt beloofd, en ook naagekoomen. Uit zijn huwelijk met de Engelsche Prinsesse liet Heer BOUDEWYN NAA,
ROBERT, DEN DErden Heer van Heusden. Deeze stierf in den Jaare 914, en liet naa, uit zijn huwelijk met ALIDA, DOGTER des Graaven van Zutfen,
EDMOND, VIERDEn Heer van Heusden. Deeze nam ter Vrouwe Hillegond, Dogter des Graaven van Zein, leefde tot in den Jaare 929, en was Vader van
JAN, VIJFDEn Heere van Heusden, welke in den echt tradt met de Dogter des Graaven van Loon. Zijn dood viel voor in het Jaar 956, en zijn Opvolger was
ROBERT, ZESDE Heer van Heusden, en de echtgenoot eener Dogter des Graaven van Spanheim, uit welke hij, bij zijn overlijden, in den Jaare 972, Vader was van
BOUDEWYN, ZEVENDen Heere van Heusden. Hij leefde tot in den Jaare 1028, wanneer hij naaliet, bij Alida, Dogter des Graaven van Gennip, behalven eene Dogter Alverade, gehuwd aan Heere Dirk van Brederode,
JAN DEN II, ACHTSten Heer van Heusden. Deeze nam ter Vrouwe Machteld van Steenvorden, en stierf in den Jaare 1073. Hij hadt eene Dogter, Alida genaamd, die de echtgenoote wierdt van Heere Jan van Arkel, en eenen Zoon,
ROBERT, NEGENDen Heer van Heusden. Hij hadt in huwelijk Johanna van Arkel, Zuster van Heere Jan, boven vermeld, en Dogter van Jan den II van Arkel en van Margareta van Altena. Bij zijn overlijden, in den Jaare 1092, liet hij na
BOUDEWYN, TIENDEN Heer van Heusden, gestorven in den Jaare 1110, en getrouwd met Bertrande, Dogter des Graaven van der Lippe, bij welke hij verwekt hadt,
JAN DEN III, ELFDEn Heer van Heusden. Zijn dood viel voor in het Jaar 1135. Bij Christina, Dogter des Heeren van Arensberg, in Westfalen, was hij Vader van twee Zoonen: WILLEM EN ARNOUT.
WILLEM, TWAALFDe Heer van Heusden, getrouwd met Elizabeth, Dogter des Graaven van Leiningen, stierf, zonder kinderen, in den Jaare 1153.
ARNOUT, ERFGENaam en Opvolger van zijnen broeder WILLEMS, EN DERtiende Heer van Heusden, overleed in den Jaare 1168, naalaatende, bij Maria, Dogter des Graaven van Salm, behalven eenen Zoon Boudewijn, die Heer van Heerwijk was,
ROBERT, VIJFTIEnden Heer van Heusden, gehuwd met Philippe, Dogter des Heeren van Diest, in Braband, en gestorven in den jaare 1202. Een jongen broeder van hem, Wouter genaamd, was de Stamvader van ’t Geslagt van Spiering, en zijn Zoon en Opvolger
JAN DE V, ZESTiende Heer van Heusden. Hij hadt nog eenen jonger broeder, met naame Willem, van welken die van Hedinkhuizen, of Heinkhuizen hunne afkomst ontleenen. Heer JAN STIERF, in den Jaare 1235, en was, bij de Dogter des Graaven van Vernenburg, Vader van
JAN DEN VI, ZEVENtienden Heere van Heusden. Zijne echtgenoote was Catharina, Dogter van Jan, Graave van Loon, en zijn dood viel voor in ’t Jaar 1279. Behalven deezen hadt JAN DE V VERWekt, eenen Zoon, den Stamvader des Geslagts van Veen, en eene Dogter, die de huisvrouwe wierdt van Gijsbert, Heere van Vianen, Zoone van Zweder van Kuilenburg, en van eene Dogter des Heeren van der Leede; hij stierf in den Jaare 1263. JAN DE VI LIET naa:
JAN VAN HEUSDEN, DIE VOlgt.
Arend van Heusden, Heer van der Sluis, Ridder.
Jan van Heusden, de Jonge, Heer van Heesbeen, die ook kinderen heeft
Naagelaaten.
N. van Heusden, getrouwd met Otto van Arkel, bijgenaamd de Sterke.
JAN DE VII, AChttiende Heer van Heusden, gestorven in den Jaare 1303, hadt in zijn eerste huwelijk Alida, Dogter des Graaven van Wijbestein, en in zijnen tweeden echt, Eringard, Dogter des Graaven van Wickeler. Heer JAN WAS, NEvens GYSBERT VAN AMSTEL, HERMAN VAN WOERDEN, GERARD VAN VELZEN EN ANDEre Edelen, in den Jaare 1296, een der medepligtigen aan het verraad en den moord, omtrent Graaf FLORIS DEN V GEPLEegd.
De Heerlijkheid Heusden was, tot nog toe, een Leen geweest van den Graave van Kleef tot dat DIDERIK DE VIII, Vierentwintigste Graaf van Kleef, in den Jaare 1293, of, volgens anderen, in 1290, op zekeren dag, in 's Hage, zich bevindende in een vrolijk gezelschap, zijn Opperregt over deeze Heerlijkheid, als mede over die van Altena, en over het Slot en de Stede van Woudrichem, opdroeg aan Graave FLORIS DEN V, ZIJNen Neeve. Zints dien tijd is Heusden een Leen der Hollandsche Graaven geworden, en hebben de Heeren van Heusden hetzelve van hun ter Leen ontvangen. Dit gaf aanleiding tot menigvuldige en oneenigheden oorlogen, tusschen die van Holland en Braband, naadat de Heerlijkheid door koop, de eigendom was gewonden van JAN VAN BRABAND. NOGTHANs is, in ’t einde, het Leen aan Holland gebleeven. Heer JAN DE VI, LIEt naa, bij zijne eerste Vrouw:
JAN VAN HEUSDEN, DIE VOLgt.
Jan van Drongelen, Stamvader des Geslagts van dien naame.
Uit zijnen tweeden echt waren hem gebooren:
Jan van Heusden, Heer van Elshout, uit welken de Tak van Heusden van Elshout is gesprooten, en Eene Dogter N. N. die, bij Graaf FLORIS DEN V, MOEDer wierdt van den Bastert Witte, Eersten Heere van Haamstede.
JAN DE VIII, NEGENTiende Heer van Heusden, het Land verlaaten hebbende, misschien om zijns Vaders misdaad, begaf zich in dienst des Konings van Engeland tegen dien van Frankrijk, en stierf in den jaare 1318. Hij was tweemaalen getrouwd geweest: eerst met Margareta, Dogter des Heeren van Kuik, in Braband; daarnaa met Sophia, Dogter des Heeren van Kranendonk. Behalven eene Dogter, waarschijnlijk uit den laatsten echt, Sophia genaamd, getrouwd met den Graave van Saffenburg, was hem gebooren een Zoon,
JAN DE IX, LAATSTE Heer van Heusden. Uit zijn huwelijk, met Cunigunda, Dogter van Jan van Arkel en van Eringard VAN VOORN, wierdt hem alleenlijk gebooren eene Dogter, Magareta van Heusden, verloofd aan Lodewijk van Mechelen, Graave van Vlaanderen, doch vóór de huwelijksvoltrekking overleeden. Heer JAN HADT De Heerlijkheid van Heusden verkogt aan Hertoge JAN VAN BRABAND. DE GRAAf van Saffenburg, behuwdbroeder van Heere Jan, en de Heer van Drongelen, zijn Oom, nevens deszelfs vijf Zoonen, deezen Verkoop niet laatende gelden, verzetteden zich daartegen. De Heer van Drongelen moest voor den Brabander wijken; en de anderen door goed en kwaad bescheid, niets ziende te winnen, verkogt zijn regt aan WILLEM DEN GOEDEN, GRAAVE van Holland. Hier uit ontstondt twist, tusschen Holland en Braband, die, ten laatste, beslist wierdt ten nadeele van den Graave van Saffenburg; welke, voorts, zijnen moed zogt te koelen, door rooven en branden in Braband, en ’er, op alle andere wijzen, zeer slegt huis te houden. Ten laatsten, evenwel, kwam het, tusschen den Hertog en den Graaf, tot een Verdrag, waarbij deeze aan den anderen zijn regt op Heusden afstondt, voor eene Jaarlijksche somme van driehonderd gouden Kroonen, te betaalen uit de inkomsten van 's Hertogenbosch.
Niet lang daar naa, tusschen den Hertog van Braband en den Graaf van Vlaanderen, twist ontstaan zijnde, over het bezit van Mechelen, wierdt de Graaf van Holland tot Scheidsman ingeroepen. Van deeze gelegenheid, meent men, zou de Hollander zich bediend hebben, om aan ’t bezit van Heusden te geraaken. Want des Brabanders zijde gekoozen hebbende, besliste hij den twist met deeze woorden: Mechelen dijn, Heusden mijn. Zeker is het, dat de Heerlijkheid, van toen af, aan de Graaflijkheid gekoomen, en zedert daar aan gebleeven is.