Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HERMAN VAN WOERDEN

betekenis & definitie

HERMAN VAN WOEDEN, DUS GENaamd, omdat hij Heer dier Stad, en in haare Nabuurschap eigenaar was van veele aanzienlijke goederen. Zeer vermaard is deeze Edelman, in ’s Lands Geschiedenissen, om den tegenstand, welken hij aan de Hollanders, en vooral aan Graave FLORIS DEN V, BOODt.

In de geduurige vijandlijkheden, tusschen Holland en ’t Sticht, hieldt hij zich op de zijde des Bisschops, en verkreeg, van Bisschop JAN VAN NASSAU, HET SLot te Montfoort te pand, voor eene somme gelds, om alzo zijn geliefd ontwerp, de vernedering der Hollanderen, voort te zetten. Doch hij raakte, nevens GYSBRECHT VAN AMSTEL, DIE ’T Slot Vreeland in pandschap hadt, in geschil met de Stigtenaaren, die thans, voor eene wijle tijds, met Graave FLORIS IN GOED verstand leefden. Om den Tol, welken Heer GYSBRECHT OP DEN Vegtstroom hadt aangeleid, tot merkelijk nadeel van die van Utrecht, tugtigde hem deswegen Graaf FLORIS, GELIJK ook vervolgens onzen HERMAN VAN WOERDEN, OMDAT deeze den Heere VAN AMSTEL TE HULPe was gekoomen, en tegen de Stigtenaars verscheiden vijandlijkheden gepleegd hadt. Zijne goederen en Landerijen in Woerden en daaromstreeks wierden niet alleen verwoest en plat geloopen, maar ook het beleg geslagen rondom zijn Kasteel te Montfoort. Een geheel jaar lag Graaf FLORIS VOOR DIt Slot. HERMAN, NAA HET verlies van hetzelve, vondt zich genoodzaakt, buitenslands de wijk te neemen. Zedert strafte hem de Utrechtsche Bisschop met ballingschap en verbeurdverklaaring zijner goederen.

Naa eenigen tijd buitenslands te hebben doorgebragt, keerde hij te rug, en verzoende zich met den Bisschop van Utrecht en Graave FLORIS VAN Holland. Der optekeninge waardig zijn de voorwaarden diens Verdrags, zo als zij geboekt zijn door den Hoogleraar MATTHAEUS, IN ZIJN Boek de Nobilitate. Hoofdzaakelijk kwamen ze hier op neder. Heer HERMAN DROEG Zijn goed, in de Heerlijkheid van Woerden of elders gelegen, op aan den Graave, en ontving het van hem wederom ter Leen. Buiten ’s Graaven toestemming mogt hij zijne Dogter niet uithuwen. Het Steenhuis, welk de Graaf te Woerden hadt doen bouwen, moest hij altijd voor hem open houden, en aldaar, of elders in zijne Heerlijkheid, een Burgt stigten, welken hij tegen elk, behalven den Bisschop van Utrecht, moest verdeedigen. Buiten ’s Graaven bewilliging mogt hij, eindelijk, geene Hollandsche ballingen te Woerden ontvangen. Van dit Verdrag, getekend op Palmzondag des Jaars 1287, hadden zich, aan ’s Graaven zijde, verscheiden Edelen tot Borgen gesteld, en verbonden om gezamentlijk, tegen Heer HERMAN, INDIEN hij ’t niet naa kwam, met honderdtwintig man optetrekken.

Waaruit wij, in ’t voorbijgaan, het aanzien en de magt, welke hij bezat, mogen afleiden. Graaf FLORIS, TEN Blijke zijner opregtheid, begiftigde vervolgens Heer HERMAN, NEVENS Heer GYSBRECHT VAN AMSTEL, MET DEN tijtel van Raaden, en gaf hun, boven andere Edelen, deel aan de Regeeringe.Van geenen langen duur was deeze Vriendschap. Eene geduchte zamenzweering, onder de Edelen, borst eerlang uit tegen den ongelukkigen Graave FLORIS, EN EINdigde in zijn verderf. JAN, HEER van Kuik, op den Graaf verstoord, was de eerste aanleider van het stuk. Deeze lokte nog andere Edelen aan zijnen snoer, alle welken bijzondere redenen van misnoegen meenden te hebben. Heer HERMAN, WIENS Eenige Dogter de vermaarde GERARD VAN VELZEN IN HUWElijk hadt, was, onder andere, verstoord op den Graave, omdat deeze gemelde zijne Dogter schandelijk verkragt hadt. Hem staken, daarenboven, nog in den krop, de harde voorwaarden, boven vermeld, op welke hij met den Graave zijnen Zoen gemaakt hadt.

Van tijd tot tijd hielden de Edelen bijeenkomsten, om te overleggen, wat men met FLORIS ZOUDE Voortkeeren. ’t Besluit viel, naa lang beraad, zich van zijnen persoon te verzekeren, en hem vervolgens ten Lande uit te voeren. Vermids het Stigt als de voegzaamste oord wierdt nangezien, ter volvoeringe van het ontwerp, lokte men, onder zeker voorwendzel, den Graaf na Utrecht, alwaar hij een groot deel eener Geldboete betaalde, in welke Heer HERMAN VERWEEZen was. In een vrolijken Maaltijd, welken de niets kwaads bewuste Graaf, met een aantal Edelen, hieldt, bewees hij, daarenboven, aan Heere HERMAN DE EERE, om tusschen hem en Heer GYSBRECHT VAN AMSTEL ZIJNE Plaats aan tafel te neemen. Dit alles, egter, maakte geene verandering in hun ontwerp. Terwijl de Graaf, naa den Maaltijd, zich een weinig ter ruste nederleide, reeden de Edelen na buiten, kwanswijze om een Vogeljagt te houden, doch, inderdaad, om Graaf FLORIS TE VANGen; die kort daarnaa insgelijks buiten de Stad zijnde uitgereeden, wel haast de zamengezworenen ontmoette. HERMAN VAN WOERDEN WAS DE eerste, die het masker afligtte.

Naa eene beleefde groete van den Graave te hebben ontvangen, nevens de overigen, greep hij het paerd bij den toom, en beet hem, met eene forsche taale, deeze schrikwekkende woorden toe: „Meester, uwe hooge sprongen hebbe een einde. Gij zult ons niet langer ringelooren. Of ’t u leed zij of lief, gij zijt onze gevangene.” Met een straf gelaat en schroomlijken vloek voegde hij ’er nevens, dat hij Holland nooit meer zien zoude.

Straks verzekert men zich van zijn persoon, en voert hem na zijn eigen Slot, het tegenwoordige Huis te Muiden, daar hij naauw opgeslooten, en, naar men wil, inzonderheid door Heer HERMAN, HEM VEel leeds en smaads wierdt toegebragt. Men hadt den ongelukkigen Graaf herwaarts gebragt, om hem van daar na Engeland te vervoeren. Doch 't verschijnen van eene menigte Schepen op de Zuiderzee, door ’t vliegende gerugt, derwaarts gelokt, verhinderden dien toeleg. Hierom wierdt men te raade, hem over land elders heenen te brengen. Tusschen Muiden en Naarden, op de hoogte van Muiderburg, wierden ze van verre eenige manschap gewaar, waarschijnlijk den wil hebbende om FLORIS TE ONTZetten. Heer GERARD VAN VELZEN, OPGEZET, naar men wil, door Heer HERMAN VAN WOERDEN, GRIJPT hierop zijn zwaard, en kwetst den ongelukkigen Graaf dermaate, dat hij ’t wel haast bestorf.

Elk zogt nu om een goed heen koomen. Heer HERMAN WEEK, Nevens eenige anderen, buitenslands. De Heer WAGENAAR, DIT VERhaalende, zegt, dat hij, voor zo veel men weet, van daar nimmer wederom is te rug gekoomen. Dit kan waarheid zijn, indien men hier door bepaaldelijk de Provincie Holland verstaa. Anders verhaalt hij zelve, op het leeven van Graave JAN DEN II, DAT HERMAN VAN WOERDEN TEGENWOordig was bij het ongeval, den Heere VAN RENESSE OVERGEKoomen, in het overvaaren van de Lek, tegenover Kuilenborg, alwaar deeze Edelman, door ’t omslaan van de Schouwe, het leeven liet. Heer HERMAN KAN HIEr insgelijks het leeven gelaaten hebben. Zeker is het, dat men, zedert, zijnen naam niet vermeld vindt.

< >