Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HAAKS, de ZUIDER

betekenis & definitie

een zwaare Zandbank, in de Noordzee, die, kort voor het Marsdiep, haaren aanvang neemt, en weleer gescheiden was van de Noorderhaaks, doch nu genoegzaam aan elkander leggende; met eene strekking van Zuidwest ten Zuiden, of, in den tegenovergestelden streek van ’t Compas genomen, Noordwest ten Noorden; loopende omtrent drie vierden van eene mijl in Zee. Deeze Haaks is een merkelijke hinderpaal, voor de uitgaande en inkoomende Schepen: schoon anderen zeggen, dat deeze Zandplaat, aan den minst ervaaren Zeeman, bekend, en, door haare branding, genoeg zigtbaar is.

Zeer vermaard is, onder andere, de Zuiderhaaks onlangs geworden, door het verzeilen van het Schip de Prins Willem, onder bevel van den Kapitein ANDRIES DE BRUYN, in het Jaar 1782, bij schoon en helder weder, door onkunde van den Lootsman.

< >