Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 19-04-2022

FLIELAND, of VLIELAND

betekenis & definitie

een Eiland aan de Zuiderzee, of liever in de Noordzee, ten Noordwesten van de kust van Friesland en de Stad Harlingen, tusschen ter Schelling, Eijerland, Texel, Wieringen, Urk en Ens. Wanneer en op wat wijze alle deeze tot Eilanden geworden zijn, is reeds gezegd. In het verhaal van den watervloed, in het Jaar 1237, vind men het volgende gemeld. Eerst waaide de wind uit den Westen; daar na uit het Zuiden en Zuidoosten, en vulde alzo den Yssel en her Flie, met de griften, zo dat een groot deel van Friesland, in het Westen geleegen, onderliep, De Landen van Hokoland overstroomden in den nacht; waar toe zij, door hun graaven, aanleiding gegeeven hadden. Des morgens vroeg zagen zij, die het eerst waren opgestaan, dat het Land blank van water stond, en riepen tot hunne nabuuren Het is al Flieland! om dat het Flie het Land overliep en vermeesterde. Men wil dat dit Land daar van den naam zou ontleend hebben.

Anderen stellen dit later, en wei op het Jaar 1264, met deeze woorden : „ Inzonderheid vloeide de Westerzijde van Westergoo gantsch onder. Eenigen, die op Hokoland woonden, ’s morgens vroeg op wezende, en dit water ziende aannaderen, riepen elkander toe: ’t is al Flieland ! in de gedachten, dat het water al het Land, overstroomd had.” Schoon dit een oud Friesch woord was. klonk het, echter, den nabuuren, onder welke veele Hollanders waren, vreemd in de ooren; een deezer roeperen heette TETJE op Hokoland, en daar na kreeg hij,ai spottende , den naam van TETJE op Flieland. Van daar meent men dat die streek deezen naam behouden heeft.

Dit Eiland Is genoegzaam allerwegen door duinen omringd, of liever, het bestaat geheel uit enkele duinen, die in ’t midden eenige valeijen hebben: waar uit men te zekerder besluiten mag, dat voorheen alles nog vast Land was; zijnde de duinen alhier breeder geworden, dan langs het overig gedeelte der Friesche kust. Alleenlijk is aan het Zuidwesteinde des Eilands eene opening, voor welke een stevige dijk gelegt is; die, echter, zeer gevaarlijk staat.

De Regeering van dit Eiland bestaat uit één Schout, drie Burgemeesteren en zeven Schepenen. Op het zelve legt thans maar één Dorp, Oostflieland genaamd, dat redelijk fraai en groot is. Behalven de Gereformeerde Gemeente, waar van de Predikant onder de Klassis van Enkhuizen behoord, is ’er ook eene Gemeente der Mennoniten. Eertijds was ’er een tweede Dorp, Westflieland genaamd; doch de Kerk en de daarom staande huizen, zijn, sedert eenige Jaaren, langzamerhand, het een na het ander, door de Zee verzwolgen : zo dat ’er niets meer van overig is.

RAIJ, Woordenboek, pag. 515; VAN DER HOUVE, I. Deel, fol. 142; WINSEMIUS, Kronijk, fol, 16Ó; GABBEMA, Watervloeden, pag. 77.

< >