dus genaamd, om dat de Rhijn, weleer, zijnen loop daar voorbij had; welke, sedert, door een vreeslijken storm gestopt is. In dit overheerlijk Dorp, gelegen 1857 roeden van Leiden, over den weg van Rhijnsburg gerekend, wil men dat BRINIO, der Friesen Veldheer, zijn leger in orde bragt, om den aanval te doen op de twee Romeinsche Sterkten, Roomburg en Brittenburg; dan, of dit Catwijk en Catwijk aan Zee toen reeds dien naam hadden, is onzeker.
In dit fraai bebouwde Dorp telt men agttien straaten, waar van ’er verscheidene door hooge linde- en ijpeboomen belommerd worden. De Rhijn doorsnijdt het Dorp, met eene tamelijke breedte, langs eenen weg, die met eene reeks van sierlijke lindeboomen en schoone huizen bebouwd is. Onder de laatstgenoemden munt uit dat van den Heere van beide de Catwijken. Over deze rivier is, in het jaar zestien honderd zes-en-zestig, door Vrouwe MARIA VAN REIGERSBERGE, Weduwe van wijlen den toenmaaligen Heere WILLEM BARON VAN LIERE, Heer van beide de Catwijken, een schoone steenen brug gebouwd, praalende met de wapenen dezer aanzienlijke geslachten. Voorheen was ’er een houten brug; en nog vroeger moest men, met een Pont, over den Rhijn derwaards vaaren.
Nogthans moet dit plaats gehad hebben vóór de tijden van Vrouw ADA: want, onder haare regeering, word, in de oude Hollandsche Chronijk, reeds gewaagd van eenen brug over den Rhijn, waarop de Kennemers zig, tegen den zegevierenden Graaf VAN LOON, uit nood, moesten te weer stellen. De brug stortte, door de groote menigte volks, in; waardoor ’er veelen in den Rhijn verdronken. Dit verhaal strookt met dat van MELIS STOKE en W. PROCURATOR, schoon deze beiden den naam van Catwijk niet noemen, maar van een brug over den Rhijn bij Leiden spreeken. In het jaar zestien honderd vier-en-negentig is ’er nog een brug gemaakt, over het kleine water, op den weg tusschen Catwijk en Valkenburg.
De kerk, waarvan de stichtingstijd onzeker is, heeft een fraaijen spitsen toren: die, echter, veel van zijne voorige hoogte verlooren heeft, zijnde het muurwerk met eene houten leuning omgeeven. Een kleiner torentje, dat op het midden der kerk plagt te daan, is, in 1682, om deszelfs bouwvalligheid, geheel afgebroken. Aan het einde van het Choor ziet men de prachtige graftombe der Heeren en Vrouwen van de beide Catwijken. Vóór de Hervorming, stond de begeeving van het Pastoorsampt dezer kerk aan de Ridders van de Duitsche Orde, die ’er nog tegenwoordig eenen Commandeur aanstellen.
Tegenwoordig staat de begeeving van het Leeraarsampt aan den Heere dezer plaatse. De Commandeurs voornoemd hebben alleen de Tienden over Catwijk in erfpacht behouden. De plaats van hun verblijf aldaar draagt nog den naam van het Commandeurs Hof. Na de invoering der Reformatie, werd de kerk van Catwijk op den Rhijn, met die van Catwijk op Zee en Valkenburg, bediend door denzelfden Predikant, welke onder de Klassis van Leiden en Nederrhijnland behoort; naderhand met Valkenburg alleen, en, sedert het jaar 1619, op zig zelve. Het bestier der Kerke staat aan vier Kerkmeesteren.
Onder de publieke gebouwen munt aldaar uit het Raad- of Rechthuis, pronkende, aan de gallerij, met een voorgevel en klok. Het tweede dorpsgebouw is de Waag; verder het Gasthuis, dat mede tot een Proveniershuis gebruikt wordt. Prins FREDRIK HENDRIK van Oranje, in 1644, Heer van beide de Catwijken zijnde, deed ’er eene Bank van Leening oprichten.
Het bestaan en de handteering dezer Dorpelingen bestaat grootendeels in Lijnbaanen, Panniebakkerijen, Steen- en Kalk-ovens en Linnebleekerijen; doch voornaamlijk in de Vischvangst. Men telt aldaar meer dan twee honderd Huizen, waar onder vijf Steenplaatsen en Kalkovens, ééne Bleekerij, en één Korenmolen.