Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

CALLOO

betekenis & definitie

thans een Vlek, schoon eertijds een Schans, in ‘t Land van Waas, aan de Schelde, twee uuren van Antwerpen, en niet verre van Lillo en Liefkenshoek. Calloo is de plaats, alwaar Hertog ALEXANDER VAN PARMA, in den jaare vijftien honderd vier-en-tagtig, eenen brug deed bouwen, om de vaart langs de Schelde te stremmen.

De reden, waarom hij deze plaats koos, was, dat de rivier, tusschen Calloo en de Ordanne, smaller is, dan op andere plaatsen; en ook, dat dezelve aldaar een’ bogt heeft, die belet, dat de Schepen, met alle winden, dien hoek niet te boven komen kunnen. Aan beide zijden van den brug deed hij een Fort bouwen, aan welke hij de naamen van St. Marie en St. Philip gaf. Het geen aldaar, in het jaar zestien honderd agt-en-dertig, voorviel, is te merkwaardig om niet verhaald te worden. WILLEM, Graaf van Nassau, veroverde, op den dertienden Junij des gemelden jaars, met zeven duizend man, deze Schans, benevens eenige nabij gelegene Forten. Maar vermits de Spanjaarden ongemeen veel belang daarin hadden, aangezien gantsch Vlaanderen daardoor in gevaar was, trokken zij, met haast, alle hunne troepen bijéén, en kwamen, den zeventienden, voor Calloo. De Staatschen deeden een’ uitval, en de Spanjaarden lokten hen, al deinzende, in eene hinderlaag van negen Kompagniën Ruiters; waardoor veele Soldaaten omkwamen. Graaf MAURITS, eenigste zoon van WILLEM VAN NASSAU, werd in den borst geschoten, en doorstoken. Den twintigsten werd het Spaansche heir, met nog tien of twaalf duizend man, versterkt. Deze groote menigte deed, dien zelfden nacht, op de Schans, een hevigen aanval, die tot aan den morgen duurde.

De Staatsche manschap, hoe gering ook in aantal, bood een onbegrijpelijken tegenweer, en vocht als leeuwen. Daags daaraan hervatteden de Spanjaarden den aanval, geduurende den gantschen dag, en dreeven de Staatschen uit eenige voordeelige posten: waarom de Graaf VAN NASSAU, geen ontzet te gemoete ziende, besloot, de Schans en de overige posten, in den nacht, tusschen den twee- en drie-en-twintigsten, te verlaaten. De Spaanschen vielen de zijnen, in den aftogt, met een felle woede, op het lijf, en alles geraakte in de uiterste wanorde. Twee duizend drie honderd en zeventig man, en daar onder verscheidene Kolonellen, tagtig groote en kleine Schepen, negentien metaalen stukken kanon, en een groot aantal vaandels, vielen in de handen der vijanden. De Graaf VAN NASSAU, zeer zwaarlijvig en zieklijk zijnde, werd nauwlijks, op zijn ziekbed, te Liefkenshoek, geborgen. De schipbrug, niet bestand om alles te draagen, daar dezelve niet tot over het slijk reikte, was oorzaak, dat veelen in den slijk smoorden, in ‘t water verdronken, of dood geschooten werden.

Tusschen de twintig en dertig Kompagniën lagen in Schepen, niet verre van Calloo, zonder te kunnen naderen; en het gros van ‘t Staatsche leger lag, onder bevel van Prins FREDRIK HENDRIK, te Noordegeest, zo ‘t scheen, om, van dien kant, de Forten van Antwerpen in beweeginge te houden. Hoe het zij, Graaf WILLEM had, gelijk wij gezien hebben, geen onderstand gekreegen, schoon hij, agt dagen te vooren, zijnen broeder HENDRIK, aan den Prins VAN ORANJE, gezonden had, om dien van alles te onderrichten, en om bijstand te verzoeken. Negentien Kompagniën lagen, om aan dit verzoek te voldoen, in de Kruisschans. De oorzaak, dat zij niet verder kwamen, werd toegeschreeven aan het gedrag van zekeren Luitenant-Kolonel VAN TIENEN, die, twee dagen te vooren, geschreven had, dat zij buiten nood waren.

ORANJE mislukte ook, op dien tijd, in zijne oogmerken: want hij was voorneemens, de Spaanschen, bij Antwerpen, Calloo en de Kruisschans, te misleiden, en, inmiddels, op Sas van Gend of Hulst door te dringen. Doch de Spaanschen ontdekten zulks, en verijdelden ’s Prinsen toeleg.

Zie STRADA, Nederlandsche Oorlogen, VI. Boek. Leven van Fredrik Hendrik, in fol. bl. 10. AITZEMA, Zaaken van Staat, II. Deel, bl. 535 en 536.

< >