een Ambacht in het Baljuwschap van Delfland, ten Oosten van Poortland, bevattende niet meer dan 189 morgen en 147 roeden lands, en slegts twee huizen. Onbekend is het, wanneer dit een der Ambachtsheerlijkheden van Delft geworden is; doch dit weet men, dat het voorheen een leen van den huize van Alkemade was.
In het jaar 1583 verklaarde de Heer FLORIS VAN ALKEMADE het voor een onleen, en gaf aan zijnen Neef ENGEL VAM ALKEMADE de vrijheid om het te mogen verkopen.Zie BLEISWIJK, Beschrijving van Delft, p. 93 en 94.
