Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BAJUM of Baijum

betekenis & definitie

een Dorp in Westergo, in de Grietenij van Hennaarderadeel, een groot uur ten N. O. van Franeker, twee en een half uur ten Z.

W. van Leeuwaarden, tusschen de trekvaarten, die van Bolswert naar Leeuwaarden, en van daar naar Franeker loopen, aan de grenzen, die de Grietenijen Menaldumudeel en Baarderadeel van elkander scheiden. Voorheen had dit Dorp een Parochiekerk, die onder den Proost van Utrecht behoorde, en wier Pastorij door eenen Kanunnik van de Premonstrenser orde bediend werd. De Pastorij bragt jaarlijks honderd, en de Prebende zestig Goudguldens op. Bij dit Dorp stond weleer een Nonnenklooster, dat den naam van Michielsberg of Monnikke-Bajum voerde. Bajum en Welsrijp, in welk laatste Dorp de Kerk is, worden beiden door één Predikant bediend.

Zie Geogr. Woordenb. van Friesland, bl. 35. Oudh. en Gestichten van Friesland, II. Deel, bl. 268. BACHIENE, A. bl. 1332.

< >