Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BAARTWIJK

betekenis & definitie

een vrije Heerlijkheid en zeer aanzienlijk Dorp in ’t Land van Heusden, of in de Langestraat. ’t Ambacht bevat honderd twee en twintig Huizen en één Koornmolen. De Kerk, waarin de Godsdienstoeffening verricht wordt, is een oud gebouw met een Toren en Spits op dezelve.

Men vindt ’er eenige andere aanzienlijke gebouwen. Deeze vrije Heerlijkheid heeft laatst behoord aan Jonkheer KAREL JOSEPH, Baron de Overschie, Burggraaf van Houlla. Tusschen dit Baartwijk en Drunen, (een Dorp op den grond der Meijerije)is, in den jaare 1766, een Overlaat gemaakt, ter breedte van 160, en ter lengte van 465 roeden, waardoor ’t water, dat genoegzaam alle Winters een groot gedeelte der Meijerije overstroomde, naar de Oude Maas, en door dezelve naar de Biesboch wordt afgeleid. Dit noodzaaklijk middel, om de Meijerije, en ook zelfs de Stad 's Hertogenbosch van het vater te ontlasten, was reeds in ’t Jaar 1658 voorgeslagen, door den Landmeeter J. BASTINGIUS, en is, Ao. 1757, aangepreezen en betoogd, door den Heer J. PIERLINCK, Kapitein Ingenieur; die het zelve ook werkstellig maakte, in 1766, met dien gewenschten uitslag, dat men, in 1767 en volgende Jaaren, in ’s Hertogenbosch en den omtrek van dien, weinig of geen letsel van dit water had. In de winters van 1770 en 1771, hebben alle die Dwarsdijken het water, (dat, ten dien tijde, in alle de Rivieren, tot een meer dan gewoone hoogte opgestegen was) niet kunnen keeren, het welk, door overstrooming en door kwelling, het Land van Heusden merkelijk heeft doen ondervloeiden.

Zie BACHIENE, A. bl. 540.

< >