een Dorp in het Land van Heusden, dat den tijtel van Heerlijkheid draagt. J.
F. LE PETIT was van meening, dat dit Dorp zijnen naam ontleend heeft van de Gallische Barden, of Longebarden, die uit Duitschland herwaards gekomen waren. Wijk, zegt men, betekende, in oude tijden, een schuil- of veilige plaats, waar heen het Volk, in tijd van nood, om hunnen Vijand te ontwijken, of wederstand te bieden, zig plagt te begeeven. Dus houd men Katwijk voor de Wijk der Katten; Oosterwijk voor die der Oosterlingen, en Beverwijk voor de schuilplaats der Beijerschen. In gevolge hier van zou dan Baardwijk de Wijk der Barden geweest zijn. VAN DER HOUVE stelt het Huis Baardwijk onder 's Gravenhagen. Hij moet hier misgetast of een ander bedoeld hebben: want het is zeker dat deeze Heerlijkheid gelegen is in de Lange-straat. De Ambachtsheerlijkheid bevat onder zig honderd twee en twintig Huizen, met een Koornmolen. De Kerk is een zeer oud gebouw, met een toren en spits voorzien. Ook vindt men aldaar een Oud-Mannen en Vrouwen-Huis, het eenigste in het platte Land van Heusden. De Predikant, die ook Elshout bedient, behoort onder de Klassis van Gornichem.
Zie LE PETIT, bl. 150 en 151. VAN DER HOUVE, I. Deel, fol. 139.