Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

ADELIJKE HUIZEN

betekenis & definitie

Heerlijkheden, Kasteelen, Sloten, Burgten en andere Gebouwen, dienende, of in voorige tijden gediend hebbende, tot verdediging, sieraad of vertooning van Adeldom, zijn, binnen den bepaalden omtrek of engen kring der Nederlanden, zo menigvuldig geweest, dat zij de verwondering van in- en uitlanders tot zig getrokken hebben. Derzelver vermindering of verval, als mede van die van den Adel zelven, of van de eerste stigters, moet aan verscheiden oorzaaken toegeschreeven worden.

De invallen der Deenen en Normannen, waartegen veele gesticht zijn, hebben ook veele van dezelve doen verwoesten, gelijk voorheen, in de Oorlogen tusschen de Batavieren en Romeinen, geschied was. De dood, die veele van de oudste Adelijke Familien verslonden had, is ook oorzaak geweest, dat veele van hunne stichtingen zijn te gronde gegaan; anderen zijn door den roest des tijds vernield, of tot geestelijke gebouwen veranderd, als Rijnsburg, Leeuwenhorst en anderen. Eene menigte is, door slaande waterbaaren, in puinhoopen veranderd; en geen minder zijn ’er door geduchte watervloeden vernield.

Doch wel inzonderheid, moet derzelver verval worden toegeschreeven aan de veelvuldige oorlogen, in oude tijden gevoerd, tusschen de Hollandsche Graven en de Utrechtsche Bisschoppen, en de eerstgenoemde en de Westfriesen; als ook tusschen de Gelderschen en Friesen, in den tijd van Vrouwe Ada, en tusschen de Kennemers en Friesen. Niet min vernielende, voor deeze gestigten, zijn geweest, de verderflijke twisten van Hoekschen en Kabeljaauwschen in Holland, der Bronkhorsten en Heeckerens in Gelderland, der Schieringers en Vetkopers in Friesland, als mede die van het Kaas en Broodspel.

< >