een Grietenij in Friesland, onder het Kwartier van Oostergoo, waarin zij de zesde stem heeft. De naam is ontleend van de Acht Kerspel-Kerken, namelijk: Suirhuisum, Augstinesga, Harkema Opeinde, Drogenham, de Coten, Optwijssel, Buitenpost, Lutkepost; waarbij zedert nog drie andere aangebouwd zijn, behoorende onder het bestier van den Grietman Daniel Blok van Haarsma. Deeze voor de Jagt zeer geschikte landstreek, heeft de Groninger Ommelanden ten Oosten, en wordt daar van afgescheiden door den Lauwerstroom, welke uit de Drentsche Veenen ontspringt.
Caspar de Robles, in de Friesche geschiedenissen zeer bekend, heeft door deeze Grietenij een vaart doen graaven, welke in het Bergumer Meer valt, en zeer geschikt is voor den binnenlandschen Scheepvaart van de Lemmer naar Groningen.
Het Wapen der Grietenij bestaat uit acht Kerken. Zij heeft veel deel gehad in den Spaanschen Oorlog, wanneer de Kerk van Buitenpost afgebrand, en die van Suirhuisum zeer geschonden werd. Naderhand, echter, zijn ze beiden treffelijker herbouwd.
De in en opgezeetenen deezer Grietenij weigerden, in het jaar 1398, het juk der Graaven van Holland te draagen, en bleeven, boven alle andere Friesen, voor ‘t dreigende geweld onbevreesd.
VOSSIUS in zijne Nederlandsche jaarboeken, noemt hen Octopagici; welk woord zijn Vertaaler W. Borremans, heeft vertolkt voor Achtdorpen; ‘t welk, in de daad, de letterlijke betekenis van dat woord is. Misschien, zegt hij, werden zij dus genoemd, om dat de Landstreek, daar zij in woonden, uit agt Dorpen bestond.
Die van Achtkerspelen staken eenige, volgens zommigen, twee Scheepen van de Graven van Holland, die door kalmte aan hunne oevers gedreven waren, in brand, en noodzaakten de daar op zijnde manschap de vlugt te neemen. Die van Stellingwerf en van Schoterland, en andere Friesen, volgden dit voorbeeld van kloekmoedigheid. Gezamenlijk verzetteden zij zig tegen den Hertog Aalbrecht van Beijeren, die hen hierop moest verlaaten.
Gemelde VOSSIUS zegt, dat de bewooners van deeze Grietenij op de Hollanden verbitterd waren.
Zie verder AALBRECHT VAN BEIJEREN.
HALMA, en de daar bij aangewezen Schrijvers, als: VAN DER HOUVE, Handv. Chron. I. Deel, fol. 156. WINSEMIUS, achter zijn Chronijk. BORREMANS, Aant. op Vossius, pag. 612. SCHOTANUS, Chronijk, bl. 221.