Definities van Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen in de Ensie K
- Kaal
- Kaam — kant — schimmel
- Kabbeling
- Kabel
- Kabinet
- Kakelen
- Kallen
- Kalm
- Kalmte
- Kamer — kabinet — vertrek — zaal
- Kameraad
- Kamp
- Kampstrijd
- Kanaal
- Kant
- Kappen
- Kar
- Karakter
- Kardoes — patroon
- Kasteel
- Kastelein — herbergier — logementhouder — hotelhou¬der _ waard
- Kastijden — tuchtigen — straffen
- Keel
- Keel — gorgel — strot
- Keeren
- Keeren — omkeeren
- Kei
- Kelk — beker — roemer
- Kenbaar maken
- Kennen
- Kennen (te . . . geven)
- Kennis
- Kennisgeven
- Kennisgeving
- Kerker
- Kerkhof
- Kermen
- Keten
- Ketenen
- Ketterij
- Ketting
- Keurig
- Kibbelen — kijven — krakeelen — twisten
- Kijken
- Kijven
- Kim — gezichteinder — horizont
- Kinderachtlg — kinderlijk — kindsch
- Kinderlijk
- Kindsch
- Kindschheid — kindsheid
- Klaar
- Klagen
- Klank
- Klant
- Klauteren
- Kleeden
- Kleinoodlën
- Klem — lot — loot — spruit — telg
- Klem — nadruk
- Klep
- Klieven — klooven — splijten
- Klimmen — klauteren
- Klimmen — rijzen — stijgen
- Kling
- Klink
- Klip — rots
- Kloek
- Kloekmoedig
- Klok
- Klomp — klont — kluit — homp
- Klont
- Kloof
- Klooven
- Kloppen
- Klucht
- Kluister
- Kluisteren
- Kluit
- Kluiven — knabbelen — knagen — knauwen — nibbelen
- Knap
- Knauwen
- Knecht
- Knellen
- Kneuzen
- Knijpen — klemmen — knellen — nijpen
- Knip — tobbe
- Knoeien
- Knorren
- Koel
- Koelen
- Koen
- Koets
- Koetsier
- Koken
- Kolk
- Kolom
- Kom
- Kommervol
- Kond doen
- Koon