Nabij en dichtbij beteekenen beide dat de afstand tusschen twee voorwerpen niet groot is. Nabij wordt altijd aaneengeschreven; dichtbij niet wanneer bij als voorzetsel voorkomt.
Dicht bij hem stond een stoel. Nabij den heuvel gekomen kreeg de colonne den vijand in het oog; deze liet haar nog eenige honderden schreden ongehinderd afleggen, maar toen zij dichtbij was, werd zij plotseling door eene hagelbui van projectielen overstelpt.