Adjectief: onnuttig, onnut, ongeschikt, ongepast, ondoelmatig, ondoeltreffend, inefficiënt, onwerkzaam, onvoegzaam, kwaad, averechts, vruchteloos, ijdel, ijdellijk, verloren, infructueus, ineffectief (ineffektief), infavorabel, improfitabel, onbruikbaar, ontoepasselijk, onpraktisch (onpractisch), onbekwaam, ongeriefelijk, onhandelbaar, onhandig, ónmogelijk, uitgediend, ongeraden, onraadzaam.
Werkwoord: nutteloos zijn, uitgediend hebben, zijn dienst gedaan hebben, teloorgaan, geen reden van bestaan meer hebben, tot niets leiden, dat kan niet veel opdiepen, ergens niets te doen hebben, ergens over de hand zijn, dat geeft niets, dat geeft niet en neemt niet, dan kan niet diepen noch drogen, van geen gebruik zijn, braakliggen, cui bono, non expedit, buiten het kader vallen, geen zier helpen, niet veel (niets) uithalen, op niets uitdraaien (uitlopen), nodig zijn gelijk look in de ogen (Zn.), geen zoden (aarde) aan de dijk brengen, geen aarde aanzetten, die weg voert niet naar Kanaän, er is hier niets te branden, dat is hem nodig als een bedelaar het goudgewicht, zoveel helpen als een vlieg in een brouwketel, daar is de room al af, de suiker is al van de rijstpap gegeten (Zn.), het vet is van de ketel, daar is geen oogsken vet meer op (Zn.), het potje is geschuimd, achterop zijn, het is achterop met hem, ’t is geen avance (Zn.), daar is geen rooi mee te schieten (Zn.), met hem is geen ree te schieten, dat vlas is niet te spinnen, de dienst weigeren, geen toekomst hebben.
ergens niets aan hebben, ergens geen eer mee inleggen, uit de tocht zitten, koek noch deeg van iets hebben, met iets geen spek in ’t vat hebben (Zn.), daar zal hij geen aflaat van krijgen, ergens geen steek verder mee komen, ergens niet beter van worden, onder distels en doornen zaaien, kaf dorsen, zijn kruit op de mussen verschieten, zijn pijlen in ’t wild verschieten, met iets de mond verslijten (Zn.), goed (mooi) praten hebben, daar zal hij niet vet van soppen (worden), daar ben ik vet mee, ergens geen vette soep mee zullen maken (Zn.), dat is een kabel op zolder, dat snijdt geen hout, ’t is een druppel op een gloeiende plaat, dat is een spie in het water (Zn.), ’t komt hem niet aan de lever, dat geeft geen spek in de erwten, dat is zijn zaak niet, een veldheer zonder leger zijn.
nutteloos werk doen.
Naamwoord: ongeschiktheid, ongepastheid, ondoelmatigheid, averechtsheid, vruchteloosheid, ijdelheid, onbruikbaarheid, ongeriefelijkheid, ongerief, ongemak, onbekwaamheid, onhandelbaarheid, onmogelijkheid, krachtverspilling, teleurgang (Zn.), boter (smout) aan de galg, een houw in de lucht, een nieuwe lap op een oud kleed, het vijfde wiel (rad) aan de wagen, monnikenwerk, Lucaseieren.
een dooie diender, de stem eens roependen in de woestijn.
Bijwoord: zonder vrucht, tevergeefs, ten ondomme, om (voor) niets, voor gek.
Spreekwoord: bloemen zijn op elke weg te vinden, maar ieder kan er nog geen krans van winden; alle slagen raken niet; alle slagen doen geen wee; alle winden schudden geen noten af; loopt er niet in, er loopt ook niet uit; goede mening zonder daad doet aan niemand enig baat; veel raad, weinig baat; men zegt veel daar de heer geen tienden van heeft; ’t boompje groot, ’t plantertje dood; eer het gras gewassen is, is het paard dood; wel zingen en schoon haar, profijteloze waar; wat mijn buurman eet, helpt mij niet een beet; men werpt het net vergeefs om vis, in ’t water daar geen vis en is; een gevelde boom geeft geen schaduw meer; als men de citroen heeft uitgeperst, werpt men de schil weg; halve maatregelen leiden nooit tot het doel; het is niet al gewonnen, al is het afgesponnen.
nog worden; ’t is haat noch nijd, maar eigen profijt.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Onnuttig
betekenis & definitie