Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Aangaan op

betekenis & definitie

Werkwoord: aangaan op, zich begeven naar, komen aanzetten, aanmarcheren, aanschrijden, aantreden, aantiegen, aanstreven, aanstappen, aanwandelen, aantrappen, aanstampen, aanklossen, aankruipen, aansluipen, aanwaggelen, aanschommelen, aanwaaien, aanzwaaien, aandraaien, aandansen, aanklauteren, aanklimmen, aanstijgen, aanslingeren, aanspoken, aanwroeten, aanwuiven, aanlaveren, aansukkelen, aansullen, aanzeulen, aanpikkelen (Zn.), aanschoffelen, aanstrompelen, aanstommelen, aanstruikelen, aanhobbelen, aandrommen.

afgaan op, op iem. (iets) afstappen (aftreden), op iem. (iets) aftrekken, op iem. komen afzetten, op iem. (iets) afzakken, op iem. (iets) afrukken (afstrijken), op iem. (iets) afschieten (afstuiven, afvliegen), afpikkelen op (Zn.), een weg afstappen.

oprukken naar, toetreden op, iem. te gemoet gaan (komen), tegengaan, tegenkomen, iem. misgaan, bijschikken, bijkruipen, bekruipen, besluipen, rondkomen, rondgaan, rondlopen, teruggaan, keren, terugkeren.

Naamwoord: aantreding, tegengang, teruggang, terugkeer, tegemoetkoming... enz.

Causatief: aandrijven, tegendrijven, toedrijven, iem. ergens op afzenden, aanjagen, tegenjagen, toejagen, aanschuiven, aansjouwen, tegentrekken.

< >