Werkwoord: aangaan op, zich begeven naar, komen aanzetten, aanmarcheren, aanschrijden, aantreden, aantiegen, aanstreven, aanstappen, aanwandelen, aantrappen, aanstampen, aanklossen, aankruipen, aansluipen, aanwaggelen, aanschommelen, aanwaaien, aanzwaaien, aandraaien, aandansen, aanklauteren, aanklimmen, aanstijgen, aanslingeren, aanspoken, aanwroeten, aanwuiven, aanlaveren, aansukkelen, aansullen, aanzeulen, aanpikkelen (Zn.), aanschoffelen, aanstrompelen, aanstommelen, aanstruikelen, aanhobbelen, aandrommen.
afgaan op, op iem. (iets) afstappen (aftreden), op iem. (iets) aftrekken, op iem. komen afzetten, op iem. (iets) afzakken, op iem. (iets) afrukken (afstrijken), op iem. (iets) afschieten (afstuiven, afvliegen), afpikkelen op (Zn.), een weg afstappen.
oprukken naar, toetreden op, iem. te gemoet gaan (komen), tegengaan, tegenkomen, iem. misgaan, bijschikken, bijkruipen, bekruipen, besluipen, rondkomen, rondgaan, rondlopen, teruggaan, keren, terugkeren.
Naamwoord: aantreding, tegengang, teruggang, terugkeer, tegemoetkoming... enz.
Causatief: aandrijven, tegendrijven, toedrijven, iem. ergens op afzenden, aanjagen, tegenjagen, toejagen, aanschuiven, aansjouwen, tegentrekken.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Aangaan op
betekenis & definitie