Pompēii - aanzienlijk plebejisch geslacht. 1) L. Pompeius, hield zich als krijgstribuun met een kleine legermacht staande tegen koning Perseus van Macedonia (171), tot de consul P. Crassus met zijn leger hem ontzette.—2) Q.
Pompeius, consul in 141, voerde een weinig eervollen oorlog tegen de Numantijnen en ontkwam ternauwernood het gevaar, wegens het sluiten van een verdrag (140) aan hen te worden uitgeleverd. Zie Numantia. Hij was een gevierd redenaar.
In 131 was hij censor (zie Censor). Pompeius was van een zeer geringen stand en auctor nobilitatis van zijn geslacht. Hij was een tegenstander van Tib.
Gracchus.—3) Q. Pompeius Rufus ijverde als volkstribuun in 100 voor de terugroeping van Q. Caecilius Metellus Numidicus (Caecilii no. 13) uit de ballingschap.
In 88 was hij te gelijk met Sulla consul, doch werd in diens afwezigheid op aansporing van Cn. Pompeius Strabo (consul in 89), wiens leger hij moest overnemen, door de soldaten vermoord (88).—4) Q. Pompeius Rufus, zoon van no. 3 en schoonzoon van Sulla, kwam in 88 om bij de troebelen van Sulpicius.—5) Q.
Pompeius Rufus, zoon van no. 4 en van Sulla’s dochter, was een aanhanger van Cn. Pompeius Magnus, doch in 52 werd hij verwikkeld in de woelingen na den dood van P.
Clodius en werd hij verbannen.
Zie Caelii no. 4. In de ballingschap leed hij gebrek.—6) Pompeia, dochter van no. 4 en derde gemalin van Caesar (67), werd in 61 door hem verstooten wegens ongeoorloofde betrekkingen met Clodius.—7) Q. Pompeius Bithynicus richtte in 74 Bithynia (z. a.) tot provincie in, en ontleende hieraan zijn bijnaam.
Hij was een vriend van Cicero. Hij kwam in 48 om, tegelijk met zijn bloedverwant Cn. Pompeius Magnus.—8) A. of P. Pompeius Bithynicus, zoon van no. 7, leverde als stadhouder van Sicilia dit gewest in 43 aan Sex.
Pompeius Magnus over, maar werd door hem omgebracht.—9) Cn. Pompeius Strabo, in 104 quaestor op Sardinia, in 90 rom. veldheer in den bondgenootenoorlog, was in 89 consul. Van hem is de lex Pompeia van 89.
Toen in 88 de consul P. Pompeius Rufus zijn leger wilde overnemen, liet hij hem door zijne soldaten ombrengen en bleef zelf aan het hoofd. In 87 leverde hij voor de poorten van Rome aan Marius en Cinna een slag, die onbeslist bleef.
Kort daarop stierf hij, door den bliksem getroffen. Hij had groote veldheerstalenten, doch een laag en wreed karakter.—10) Sex.
Pompeius, broeder van no. 9, leefde slechts voor de studie.—11) Cn.
Pompeius, bijgenaamd Magnus, de bekende tijdgenoot en mededinger van Caesar, zoon van no. 9, werd, evenals Cicero, in 106 geboren. Beiden dienden in den marsischen oorlog onder Pompeius’ vader, wien de zoon in 87 het leven redde door de ontdekking van een complot onder de soldaten. In den burgeroorlog wierf Pompeius in Picēnum, waar zijne familie groote bezittingen had, op eigen kosten en die zijner vrienden drie legioenen, waarmede hij zich bij Sulla voegde (83). Hij versloeg in 82 bij Sena Gallica de legaten van Cn.
Papirius Carbo, nam Praeneste in en bracht de partij van Marius en Cinna in Sicilia en Africa ten onder, waarbij hij den titel van imperator verwierf. Middelerwijl had Sulla hem de hand zijner stiefdochter Aemilia aangeboden (eene dochter van M. Aemilius Scaurus en Caecilia Metella) en hem den bijnaam Magnus gegeven.
Wel was Pompeius gehuwd met Antistia, doch van deze scheidde hij. Aemilia stierf echter weldra, en P. huwde ten derde male met Mucia, derde dochter van Q. Mucius Scaevola, die hij echter later verstiet wegens overspel met C.
Julius Caesar. Na den burgeroorlog wist P. aan Sulla de eer van een zegetocht af te dwingen, ofschoon hij nog ambteloos burger en alleen rom. ridder was. Na Sulla’s dood bedwong hij den oproerigen consul M.
Aemilius Lepidus (77), doch weigerde vervolgens zijn leger af te danken en verlangde met proconsulaire macht naar Hispania te worden gezonden, waar Q. Caecilius Metellus Pius (Caecilii no. 17) vruchteloos de overblijfselen der mariaansche partij onder Q.
Sertorius trachtte te vernietigen.
Het geluk diende Pompeius; Sertorius viel door samenzwering (zie Perperna) en met zijn dood was de strijd beslist (72). Op zijn terugtocht (71) vernietigde P. eene bende van 5000 zwaardvechters, die aan Crassus ontkomen, een goed heenkomen uit Italia zochten. Met Crassus werd hij voor het jaar 70 tot consul verkozen.
Daags voor het aanvaarden van zijn ambt hield hij den hem toegekenden triumftocht, om dit nog te kunnen doen als rom. ridder. Daar hij echter den senaat van zich vervreemd had, begreep hij elders een steun te moeten zoeken, om zijne eerzucht te bevredigen. Onder hevige twisten met zijn ambtgenoot herstelde hij door zijne lex Pompeia de vroegere macht der volkstribunen.
De belooning bleef niet uit. Door de lex Gabinia (67) en de lex Manilia (66) werd hem achtereenvolgens het bevel in den zeerooveroorlog en in den oorlog tegen Mithradātes opgedragen. De zeeschuimerij werd voor het oogenblik uitgeroeid; Mithradātes en zijn schoonzoon Tigrānes van Armenia, reeds door Lucullus uitgeput, waren spoedig onschadelijk gemaakt, Syria en Palaestina werden onder rom. gezag gebracht.
In 62 kwam P. in Italia terug en vierde een schitterenden zegetocht. De senaat evenwel weigerde de beschikkingen van P. in het Oosten te bekrachtigen (60). Hierdoor gekrenkt, sloot hij zich bij Caesar en Crassus aan, en het verbond, het zoogenaamde eerste driemanschap, werd bezegeld door een nieuw huwelijk van P. met Caesars dochter Julia (59).
Pompeius zag nu zijne beschikkingen door den senaat goedgekeurd. Terwijl Caesar in Gallia was, werd P. in 55 andermaal met Crassus consul en kreeg Hispania tot provincie met verlof, het door legaten te laten besturen en zelf te Rome te blijven, in naam om het oog te houden op mogelijke woelingen van mededingers.
Dit was zijn ongeluk: hij was krijgsman, geen staatsman.
Julia wist, zoolang zij leefde, botsingen tusschen haar echtgenoot en haar vader te voorkomen, doch toen zij in 54 overleden was en Crassus in 53 was omgekomen, waren alle banden tusschen Pompeius en Caesar verbroken. Pompeius wist geene andere taktiek te volgen dan achter de schermen woelingen aan te stoken. Rome verkeerde in een staat van volkomen regeeringloosheid, en zoo werd na den dood van P.
Clodius, op voorstel van den senaat, Pompeius tot consul zonder ambtgenoot gekozen (52), met opdracht de orde te herstellen en met de macht zich, als hij het geraden achtte, een ambtgenoot toe te voegen. Metellus Scipio, die ook naar het consulaat had gedongen, zag zich door deze wending teleurgesteld, doch sloot zich weldra bij Pompeius aan en werd diens schoonvader en medeconsul. Pompeius zocht nu zijn verderen steun bij de optimatenpartij.
In het ijdel zelfvertrouwen, dat hij de macht in handen had, trad hij nu met allerlei willekeurige handelingen en eischen tegen Caesar op. Deze echter was op alles voorbereid en overrompelde Pompeius, die met het meerendeel der partij naar Griekenland week, waar hij 6 Juni 48 door Caesar bij Pharsālus eene beslissende nederlaag leed. Met zijne vrouw Cornelia en zijn zoon Sextus vluchtte hij naar Aegypte, doch werd in de koninklijke boot, waarmede Ptolemaeus XII hem eershalve van boord liet halen, door diens voogd Achillas verraderlijk van achteren vermoord, ten aanschouwen zijner betrekkingen en vrienden, die aan boord waren gebleven.—12) Cn.
Pompeius Magnus, oudste zoon van no. 11 uit diens derde huwelijk, zette den oorlog tegen Caesar voort, doch werd in 46 bij Thapsus in Africa en in 45 bij Munda in Hispania verslagen en op de vlucht achterhaald en omgebracht.—13) Sex. Pompeius Magnus, jongere broeder van no. 12, van dezelfde moeder (Mucia), deelde zijns broeders lotgevallen tot aan diens dood. Uit Africa en Hispania verdreven, verzamelde hij de overblijfselen zijner partij ter zee.
Na Caesars dood (44) verkeerde hij met den rom. staat half op voet van vrede, half op voet van oorlog. Bij de verdeeling van het rijk tusschen Octaviānus, Antonius en Lepidus eischte Sextus Pompeius ook zijn aandeel en bedreigde met zijne machtige vloot den rom. korenaanvoer.
Daar met zulk een tegenstander rekening moest worden gehouden, werden hem Sicilia, Sardinia, Corsica en de Peloponnesus afgestaan (39).
Doch de goede verstandhouding kon niet duurzaam zijn; van de eilanden uit kon P. met zijne machtige vloot Italië met hongersnood bedreigen, terwijl het den driemannen er om te doen moest zijn, elken mededinger onschadelijk te maken. Eindelijk barstte de bom voor goed; aan Agrippa, den admiraal van Augustus, gelukte het, de vloot van Pompeius bij Naulochus te vernietigen (36). Deze laatste vluchtte naar Azië.
Toen hij daar echter plannen tegen Antonius op touw zette, werd hij te Milētus omgebracht.—14) Sex. Pompeius, consul in 14 na C. en later stadhouder van Asia, was een vriend van Ovidius, die verscheiden brieven aan hem gericht heeft.—15) Pompeius Varus was een oud krijgsmakker van Horatius in den slag bij Philippi.—16) Pompeius Grosphus, rijk grondbezitter op Sicilia, behoorde tot de vrienden van Horatius.—17) Pompeius Festus, zie Festus.—18) Pompeius Trogus, zie Trogus.