Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 11-06-2019

Numantia

betekenis & definitie

Numantia - Νουμαντία, in Hispania Tarraconensis, aan den Durius (Douro), hoofdstad van den celtiberischen stam der Arevaci, v. a. der Pelendones. De stad was door hare ligging op eene hooge en steile, slechts van ééne zijde toegankelijke rots zoo sterk, dat zij muren ontberen kon. In 143 bewerkte Viriāthus, de aanvoerder der Lusitaniërs, dat de Arevacers zijne zijde kozen.

Toen ontbrandde de Numantijnsche oorlog. De proconsul Q. Caecilius Metellus Macedonicus behaalde in het begin (142) groote voordeelen op de Celtiberiërs; doch toen hij vernam, dat zijn persoonlijke vijand Q.

Pompeius (consul in 141) hem in het bevel zou opvolgen, ontsloeg hij de soldaten die vertrekken wilden, liet de voorraadschuren onbewaakt aan plundering over, liet de bogen en pijlen der cretensische boogschutters aan stukken breken en de olifanten doodhongeren. Pompeius werd dan ook in 141 door de Numantijnen verslagen en sloot met hen een verdrag (140), dat door den senaat echter niet bekrachtigd werd. Nadat in 138 de proconsul M.

Pompilius Laenas en in 137 de consul C.

Hostilius Mancīnus het onderspit hadden moeten delven en de laatste een schandelijken vrede had moeten sluiten (zie Hostilii), werd in 133 Scipio Africānus minor tegen N. afgezonden. Na een merkwaardig beleg van 15 maanden viel het in zijne handen en werd geheel verwoest.

De verschillende kampen en versterkingen, die Scipio voor deze belegering om de stad had opgeslagen, zijn niet lang geleden opgegraven.

< >