Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 12-06-2019

Legio

betekenis & definitie

Legio - legioen, in den beginne de gezamenlijke romeinsche krijgsmacht, 3000 man voetvolk en 300 ruiters. Toen Rome grooter werd en meer troepen te velde zond, werd legio de naam eener bepaalde troepenafdeeling. Tijdens den tweeden punischen oorlog was de gewone sterkte van een legioen 4200 man voetvolk en 300 man ruiterij.

Het voetvolk bestond uit vier soorten en was verdeeld in manipuli, die ieder weder uit twee centuriae bestonden. Er waren in een legioen 10 manipels hastāti en 10 manipels principes, elk van 120 man, en 10 manipels triarii, elk van 60 man, terwijl aan elke centurie 20 velites waren toegevoegd (zie overigens de artikelen centuria en centurio).De drie soorten van wapens waren in den slag in drie liniën opgesteld, op deze wijze:

de 10 manipels hastati | | | | | | | | | | de 10 manipels principes | | | | | | | | | de 10 manipels triarii | | | | | | | | | |

Werd het legioen versterkt, dan geschiedde dit door het aantal hastati en principes in elke centurie te versterken. Scipio had in den slag bij Zama legioenen van 6200 man. In Caesars tijd was het legioen in 10 cohorten verdeeld; zie hierover cohors. De plaatsing dezer cohorten in den slag was deze: - De ruiterij was verdeeld in alae en elke ala weder in drie turmae; doch allengs verdween de rom. ruiterij en werd vervangen door ruiterij der bondgenooten. Zie ook castra.
Het getal legioenen was vóór Augustus afhankelijk geweest van de omstandigheden. In den laatsten oorlog had Octavianus er 45, Antonius omstreeks 30 gehad, Augustus bracht dit getal gaandeweg
terug op 28. Van deze sneuvelden nog drie in het Teutoburgerwoud onder Varus en werden niet vervangen. Elk legioen had, reeds vóór Augustus, een nummer en dikwijls ook een bijnaam, zooals uit de geschiedenis der burgeroorlogen blijkt. Wij laten hier de nummers en namen volgen, waarbij men in het oog moet houden dat sommige nummers dubbel voorkomen, een gevolg hiervan dat in de burgeroorlogen dubbele cijfers voorkwamen en onder de monarchie de legioenen hunne oude nummers behielden. I Germanica, II Augusta, III Augusta, III Cyrenaïca, III Gallica, IV Macedonica, IV Scythica, V Alaudae, V Macedonica, VI Victrix, VI Ferrata, VII zonder naam, VIII Augusta, IX Hispana, X Fretensis, X Gemina, XI zonder naam, XII Fulminata, XIII Gemina, XIV Gemina Martia Victrix, XV Apollinaris, XVI zonder naam, (XVII, XVIII en XIX vielen met Varus), XX Valeria Victrix, XXI Rapax, XXII Deiotariana, samen 28.

Onder Vespasianus waren er 30, onder Septimius Severus 33, onder Diocletianus 175. In dien tijd was echter de getalsterkte veel geringer; in de 4de eeuw bedroeg die slechts 1000 man.

< >