Kinderen, die in de sneeuw spelen en met gezamelijke krachten een sneeuwpop maken, zijn eigenlijk.... beeldhouwers in de dop. Ze gebruiken een bepaald materiaal om een beeld te maken en dat is nu precies wat beeldhouwers óók doen.
Ook al maken die heel wat knappere dingen en al gebruiken ze inplaats van sneeuw hout, marmer, graniet of zandsteen.De beeldhouwkunst is al heel oud. In de woningen van de holenmens zijn primitieve beeldjes van dieren aangetroffen en beeldhouwwerk behoort tot de belangrijkste voorwerpen, die van oude culturen zijn overgebleven. In Egypte bijv. staat de Sfinx, een reusachtig beeld (half leeuw, half mens), dat eeuwen geleden door Egyptische beeldhouwers is vervaardigd. Uit de Egyptische cultuur zijn trouwens veel beelden bewaard gebleven. Het beroemde hoofd van koningin Nefertete bijvoorbeeld en de houten figuren, die samen met de Egyptische farao’s begraven werden om hem in het hiernamaals te dienen. Ook uit de cultuur van de Babyloniërs, de Assyriërs en de Perzen bezitten we nog veel beeldhouwwerken.
Deze zijn voor het grootste gedeelte uitgevoerd in reliëf : het zijn geen beelden, waar je om heen kunt lopen, maar ze zijn half uitgehakt in steen. De namen van de beeldhouwers uit die oude beschavingen kennen we niet. Daarvan is pas sprake in de Griekse beschaving, waarin of prachtige beelden uit wit marmer werden gemaakt, die daarna beschilderd werden of beelden in brons werden gegoten. Ook in reliëfwerk waren de oude Grieken meesters; hun tempels werden er kwistig mee versierd. Beeldhouwers uit die tijd, waarvan de namen in de geschiedenis genoemd worden, zijn Fidias, Myron en Praxiteles. Ook de Romeinse beschaving, die die van de Grieken opvolgde, was rijk aan beeldhouwwerk.
De gothische kathedralen uit de Middeleeuwen werden versierd met complete verhalen in beeldhouwwerk. De bedoeling daarvan was nog een andere dan versiering alleen. Veel mensen konden in die tijd nog niet lezen maar aan de hand van het beeldhouwwerk in hun kerken vernamen ze tóch iets van de Bijbelverhalen en de levens van hun heiligen. Dergelijk beeldhouwwerk was nauw met het bouwwerk verbonden. Het maakte er een onverbrekelijk geheel mee uit.
Beelden aan de portalen te Chartres.
In de 15e eeuw werkten in Italië enkele van de grootste beeldhouwers, die de wereld ooit gekend heeft. De bekendste onder hen waren Ghiberti, Donatello, Verrocchio en Della Robbia, terwijl Michelangelo als beeldhouwer nog met kop en schouders boven deze grote meesters uitstak.
Beroemde beeldhouwers van meer recente datum komen uit verschillende landen. Namen als Rodin (Frankrijk), Thorwaldsen (Denemarken), Milles (Zweden), Mestrovic (Joegoslavië), Epstein (Engeland), Zadkine (Rusland) en Marini (Italië) dient iedereen te kennen. Veel moderne beeldhouwers hebben hun specialiteit; ze maken bij voorkeur beelden van dieren, van mensen, van begrippen of van ideeën. Anderen doen niets liever dan fonteinen ontwerpen of stellen hun bekwaamheden in dienst van de architektuur; al hun werk is bestemd voor de versiering en completering van mooie, moderne bouwwerken. Als een beeldhouwer opdracht krijgt een groot beeld te maken begint hij dat werk eerst zorgvuldig voor te bereiden. Zijn eerste werk is het maken van een schets - hetgeen betekent, dat een beeldhouwer niet alleen moet kunnen werken met hamer en beitel maar ook met papier en tekenstift.
Trouwens: een beeldhouwer moet ook het....loodgietersvak voor een groot deel onder de knie hebben. Want hij maakt zijn beeld altijd eerst in klei - en om dat mogelijk te maken moet hij eerst een geraamte bouwen van aaneengelaste loden buizen en houtwerk. Daaromheen kan hij dan zijn kleimodel boetseren. Maar zover is hij nog niet; gewoonlijk maken beeldhouwers tientallen kleine modellen voor ze aan het ‘grote werk’ beginnen. Aan die kleine modellen wordt net zo lang gedokterd en gesneden tot een ervan tenslotte overeenkomt met het idee, dat zich al lang in het hoofd van de kunstenaar gevormd had en dat hij reeds had neergelegd in zijn eerste schetsen.
Het kleimodel wordt in grote lijnen met de hand gevormd; de fijnere details echter brengt de beeldhouwer aan met zijn beeldhouwerswerktuigen.
Als het beeld van marmer moet worden of van steen heeft de beeldhouwer vervolgens nog heel wat te hakken....net zo lang namelijk, tot het marmeren beeld een getrouwe kopie is van het kleimodel. Vroeger deed elke beeldhouwer dat ‘hakwerk’ alleen; tegenwoordig hebben de meeste kunstenaars helpers of leerlingen, die de ruwe vorm uithakken en de fijne afwerking overlaten aan de meester. In beide gevallen blijft het voltooien van het beeld een ongezond geduldwerkje; ongezond vooral door het fijne steenstof, dat in de longen doordringt en daar op de duur zelfs ernstig letsel kan veroorzaken.
Als het nieuwe beeld echter van brons moet worden wordt een geheel andere werkwijze gevolgd. Tot en met het grote kleimodel blijft alles hetzelfde. Daarna wordt van dat model een vorm gemaakt, waarin gesmolten brons gegoten wordt. Als het brons gestold is wordt de vorm weggenomen....en het beeld is gereed. Gewoonlijk zijn bronzen beelden fijner gedetailleerd dan stenen. Fijne details zijn namelijk gemakkelijk in klei aan te brengen en worden door het vloeibare brons moeiteloos overgenomen. Zulke details kunnen een stenen beeld echter ruïneren; het is vaak voorgekomen, dat een beeldhouwer een groot brok steen lossloeg terwijl hij slechts probeerde een splintertje steen weg te hakken.
Veel modern beeldhouwwerk is abstract. Dat betekent, dat het heel vaak alleen maar een vorm is en geen afbeelding van een dier of een mens. Meestal is de bedoeling van zo’n modern beeldhouwer een gevoel of een beweging uit te beelden. Dit in tegenstelling tot de beeldhouwers van vroeger, die er wel degelijk op uit waren een afbeelding ‘naar de natuur’ te maken. Een goed voorbeeld van zo’n modem beeldhouwwerk is Goyri’s ‘Wolfskop’. Niemand zal er een wolf in herkennen - maar dat was ook Goyri’s bedoeling niet.
Hij wilde slechts de gevoelens uitbeelden, die hem overmeesterden als hij dacht aan de machtige roverskop van dit dier - en wie lang naar het beeld kijkt zal moeten toegeven, dat hij daar voortreffelijk in geslaagd is. Datzelfde is het geval met het beroemde beeld van Ossip Zadkine in Rotterdam. De beeldhouwer heeft in deze verwrongen gestalte, die nauwelijks nog op een mens lijkt, het leed van de Maasstad willen uitbeelden, toen ze in 1940 getroffen werd door de Duitse bomaanval. De meeste beeldhouwers willen tevoren meestal weten waar hun werk geplaatst zal worden. Opstelling, lichtval en omgeving zijn erg belangrijk voor hen. Als een beeld bijv. erg hoog moet worden zou het hoofd, van de grond af' gezien, onwaarschijnlijk klein lijken in vergelijking met de voeten.
In zo’n geval zorgt de beeldhouwer ervoor, dat het hoofd van zijn beeld onevenredig groot wordt uitgevoerd - een misvorming, die zich na plaatsing automatisch corrigeert. Lichtval is even belangrijk. Als een beeld opgesteld wordt in de open lucht, waar het licht elk ogenblik verandert, moet de beeldhouwer er voor zorgen, dat de vormen van zijn beeld ook interessant zijn als ze in de schaduw vallen.
Het is onwaarschijnlijk, dat deze beeldhouwersproblemen ook de primitieve kunstenaars geplaagd hebben, die verantwoordelijk zijn voor de reusachtige, soms wel 20 meter hoge beelden op het Paaseiland (Stille Oceaan). Deze reuzen behoren tot de interessantste en geheimzinnigste beeldhouwwerken uit de geschiedenis. Niet alleen, omdat tot voor kort niemand wist hoe ze overeind gezet waren....maar vooral, omdat geen mens vertellen kan, waar de makers van deze kolossen vandaan kwamen en waar ze gebleven zijn. Ze zijn spoorloos uit de geschiedenis verdwenen en hebben alleen hun mysterieuze beelden achtergelaten - zonder boodschap, zonder verklaring.