Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Vakbeweging

betekenis & definitie

het geheel der organisaties van werknemers (loontrekkenden). aangeduid met de naam vakverenigingen. die zich ten doel stellen de materiële, maatschappelijke en culturele belangen van hun leden te behartigen en hun positie, individueel of collectief te verbeteren.

Het eerst ontstonden vakbonden, die arbeiders in hetzelfde vak of ambacht omvatten. De voortschrijdende industrialisatie. waardoor in één onderneming de arbeiders verschillende ‘vakken’ uitoefenden, leidde tot een verticale organisatie, de bedrijfsbond, waarin arbeiders uit eenzelfde bedrijfstak werden georganiseerd. Vak- en bedrijfsbonden verenigden zich landelijk in vakcentrales. Hiernaast ontstonden op plaatselijk of regionaal niveau organisaties van plaatselijke en afdelingsbesturen van tot dezelfde vakcentrale behorende vak- en bedrijfsbonden, de besturen- of bestuurdersbonden. Groepsonderseheid leidde er toe. dat werknemers van een bepaalde categorie zich organiseerden tot categorale bonden, die aansluiting bij een vakcentrale verwerpen.

Nederland

De eerste vakvereniging is het 1861 door Amsterdamse typografen opgerichte fonds om leden b.v. bij werkloosheid hulp te bieden, waaruit 1866 de Algemene Nederlandse Typografenbond (antb) ontstond. In hetzelfde jaar sloten zich de diamantslijpers aaneen, die de eerste georganiseerde (en succesvolle) staking uitriepen. In 1869 werd te Amsterdam het Nederlandsch Werklieden Verbond als Hollandse sectie van de ie Internationale (1864) gesticht met behulp van de Vrijdenkersvereniging De Dageraad (1855). met als voornaamste figuur de kleermaker → H. Gerhard (✝ 1886). Hel socialisme sloeg bij de arbeiders echter niet aan en de sectie leidde, tot de ondergang van de ie Internationale (1872), een kwijnend bestaan. Belangrijk was. dat tijdens het zakenkabinet-De Vries (1872-74) het recht van samenspanning erkend werd. waarmede het coalitieverbod uit de Franse tijd opgeheven werd.

De eerste landelijke arbeidersorganisatie, het 1871 opgerichte → Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond (anwv), was bewust anti-internationaal en anti-socialistisch. Eveneens in 1871 werd opgericht de Vaderlandsche Werkmansvereeniging, met de zinspreuk ‘orde. vrijheid en recht' en met als doel ‘de bevordering der belangen van den werkenden stand op grond van Gods woord’ (orgaan De Werkmansvriend). Deze vereniging groeide 1877 onder leiding van de Amsterdamse metselaar → Klaas Kater uit tot het verbond → Patrimonium, dat politiek beïnvloed werd door de antirevolutionairen. Patrimonium en het eruit gegroeide → Christelijk Nationaal Vakverbond (1909) (→ Talma) genoten dan ook de bescherming van de christelijke autoriteiten. Eveneens antisocialistisch was de 1868 te Amsterdam opgerichte afdeling van de St.Josephs-Gezellen-Vereniging, door afdelingen in andere plaatsen gevolgd, onder patronage van Jhr. van Nispen tot Sevenaer. De r.k. organisaties ondergingen de invloed van de pauselijke encycliek Rerum Novarum (1891) en er ontstonden drie grote bonden naar de diocesen Haarlem.

Utrecht en Roermond, waaruit 1906 de Federatie der Diocesane Volks- en Werkliedenbonden en 1909 het Bureau voor de R.K.Vakorganisaties groeiden, in 1925 verenigd tot één centrale, de → Katholieke Arbeidersbeweging (kab), die 1963 gereorganiseerd werd tot → Nederlands Katholieke Vakverbond (nkv), waardoor katholieke sociale werknemersorganisaties kunnen toetreden en het standsorganisatorische werk, voorheen door de diocesane bonden verricht, overgedragen werd aan de vakbonden en de nieuwe centrale. De felle partijstrijd, die met de ontwikkeling van het socialisme gepaard ging. verzwakte het anwv en zijn plaats werd 1893 ingenomen door hel → Nationaal Arbeidssecretariaat (nas). Zowel Socialistenbond (→ Domela Nieuwenhuis) als sdap behoorden ertoe, maar hun onderlinge strijd noodzaakte het nas hen buiten te sluiten, hetgeen neerkwam op een overwinning van de syndicalistische richting (→ syndicalisme), waarmede het nas haar groei beperkte. De sdap streefde nu naar een vakcentrale onder eigen invloed; uitgaande van de door Henri Polak 1894 georganiseerde → Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond (andb) en bevorderd door de mislukking van de → spoorwegstaking 1903, kwam het 1905 tot oprichting van een ‘moderne' vakcentrale, het → Nederlands Verbond van Vakverenigingen (nw) dat 1907 lid werd van het Internationaal Verbond van Vakverenigingen (ivv). In 1912 ontstond als verzet tegen godsdienstige en/of politieke invloeden, uitgaande van de Bond van Handels- en Kantoorbedienden (opgericht 1882), het Nederlands Verbond van Neutrale Vakverenigingen, dat merendeels kantoorpersoneel en ambtenaren ging organiseren. Deze centrale werd 1919 omgevormd tot Algemeen Nederlands Vakverbond (anv), dat zich 1929 in de Nederlandse Vakcentrale (nvc) federeerde met het Vakverbond van Hoofdarbeiders (opgericht 1924), welke nvc in vrijzinnig-democratische richting tendeerde en tijdens de Tweede Wereldoorlog gedwongen werd zich bij het nvv aan te sluiten.

Het nas beleefde na de Eerste Wereldoorlog nog een kortstondige bloei en sloot zich aan bij de Rode Vakverenigings Internationale (rvi), waardoor het onder communistische invloed kwam. terwijl een afzonderlijk Nederlands Syndicalistisch Vakverbond (nsv) zich afsplitste (beide 1940 opgeheven). Tijdens de bezetting werd in 1942 bij verordening van de rijkscommissaris het → Nederlands Arbeidsfront (naf) opgericht, waardoor de vier vakcentrales feitelijk ophielden te bestaan. Reeds tijdens de oorlog bezon men zich op nauwere samenwerking en zo ontstonden na de Tweede Wereldoorlog:

a) de → Raad van Vakcentrales, waarin cnv, nkv en nvv regelmatig overleg pleegden;
b) de → Stichting van de Arbeid, waarin de vakcentrales gingen samenwerken met de werkgeversorganisatie.

Ingevolge de wet op de pbo zijn de drie vakcentrales vertegenwoordigd in de → Sociaal Economische Raad (SER). Na de Tweede Wereldoorlog herleefde ook de nvc. terwijl tevens de → Eenheids Vakcentrale (evc) ontstond. Daarnaast ontstonden categorale organisaties. die echter niet ‘erkend' werden, dus b.v. aan onderhandelingen over c.a.o.'s niet kunnen deelnemen. In 1964 verenigden 11 categorale organisaties zich in de Federatie van werknemersorganisaties (ff.wo) tezamen 15000 leden omvattend in mijnbedrijf, spoorwegen, muziekinstrumentenfabrieken. textielindustrie en verder administratief personeel, handelsreizigers en handelsagenten. De constructieve houding van de vakbeweging na 1945 (behoud van de arbeidsvrede), die uitbreiding van het kader eiste, schiep het probleem van de groter wordende afstand tussen leden en leiding. In 1975 fuseerden nvv en nkv tot de → Federatie Ned. Vakbeweging (FNV).

Voor België: → Algemeen Belgisch Vakverbond (abw). → Algemeen Christelijk Vakverbond van België (acv). → Algemeen Christelijk Werkersverbond van België (acw). → Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België (aclvb).

Lilt. B.BymhoIt. Gesch. der Arbeidersbeweging in Nederland (1894; herdr. 2 dln. 1976); D.Hudig Jr.. De Vakbeweging in Nederland 1866 78 (1904); J.van den Tempel, De Ned. Vakbeweging en haar toekomst (3e dr. 1920); J.Oudegeest. De gesch. der zelfstandige vakbeweging in Nederland (2 dln. 1926—32); L.G.J.

Verberne, De Ned. arbeidersbeweging in de negentiende eeuw (1940); S.Mok. De vakbeweging. Ontwikkelingsschets en problemen (1947); M.Ruppert. De Ned. vakbeweging (2 dln. 1953); H.H.Spoelstra. De oorsprong van de Ned. vakbeweging (1955); F.dc Jong F.dz.. Om de plaats van de arbeid (1956): G.Spitaels.

De vakbeweging in België (1969); J.P.Windmuller. Arbeidsverhoudingen in Nederland (1970); C.de Galan. De invloed van de vakbeweging op de economische ontwikkeling van Nederland (in: BMGN 1973); W.Albeda. Arbeidsverhoudingen in Nederland (1975): F.de Jong Edz.. Een beeld van een vakbeweging. Gesch. van hel nvv (1976).

< >