Het melken met de hand is in Friesland nagenoeg volledig verdrongen door machinaal melken. Het aantal melkmachines bedroeg in 1950 1078, in 1955 2.380, in 1960 6.839 en in 1970 10.271.
Aanvankelijk bleef het systeem van melken gelijk aan wat voorheen gebruikelijk was: ’s zomers in het land (m.wagens), ’s winters op stal. Verschillende factoren, zoals het toenemend belang van de hygiëne, het zoeken naar arbeidsbesparende methoden, de grotere nadruk op betere arbeidsomstandigheden, het tot stand komen van een aantal ruilverkavelingen waarbij landerijen rondom de boerderij kwamen te liggen, leidden tot opkomst van de vaste melkinstallaties in de boerderij.Belangrijk hierbij zijn de zg. melkkelders geworden, waar door 1 man een veelvoud van koeien kan worden gemolken van wat vroeger in dezelfde tijd mogelijk was (vooral opgekomen samen met de ligboxenstal, in de jaren ’70). Arbeidsbesparing en schaalvergroting maakten een strengere selectie van de koeien op melkbaarheid noodzakelijk.
Een hierbij aansluitende arbeidsbesparende methode is het zg. tankmelken. De melk wordt bij dit systeem niet in emmers gezogen, maar via leidingen naar een gekoelde tank geleid. In 1974 waren op 1500 bedrijven melktanks aanwezig. Een nog snellere uitbreiding was niet mogelijk, door onvoldoende capaciteit van de elektriciteitsaanvoer. Na de uitvoering van het agrarische stroomvoorzieningsplan (1974) is een snelle toeneming van het aantal melkkelders en melktanks te verwachten.