Gepubliceerd op 21-01-2020

DIALECTSTUDIE

betekenis & definitie

Binnen het Fries onderscheidt men verschillende dialecten zoals het Kleifries, het Woudfries, het Zuidhoeks, het Hindeloopers, het Schiermonnikoogs (publicaties hierin o.a. van Pita Grilk, D. Fokkema en L.

Wiersma), het O.- en W.-Terschellings (teksten in De Mimmetaal, van meerdere auteurs) terwijl in de steden (behalve Workum, Hindeloopen, Sloten en IJlst) en Heerenveen het zg. stadsfries wordt gesproken, een mengvorm met een hoofdzakelijk Nederlandse woordenschat.Grondlegger van de Fr. dialectstudie is J. J. Hof (1872-1958). Na 1954 verschenen o.a. de volgende studies: K. Boelens en G. van der Woude, Dialect-atlas van Friesland (nr. 15 van de reeks Ned. Dialect-atlassen o.l.v.

E. Blancquaert en W. Pée, 1955); K. Heeroma, Taalatlas van Oost-Nederland en aangrenzende gebieden; Taal en Tongval (afl. 1 en 2, 1960); K. Fokkema m.m.v. J.

J. Spahr van der Hoek, Taelatlas fan de Walden. Kommentaer en Kaerten (1967); K. Fokkema, Dialecten van de Friese west- en zuidkust. Het veldwerk van — (uitg. door H. T.

J. Miedema en T. J. SteenmeijerWielenga 1972); T. J. Steenmeijer-Wielenga, Ds.

J. S. Bakker en het Westerschellingers (1972); G. Knop, Grammatica van het Terschellinger dialect (1954).

< >