(Jean Lambert), Jacobijn uit de groote fransche omwenteling, geb. 1769 te Parijs, werd na 10 Aug. 1792 secretaris van den revolutionairen gemeenteraad van Parijs, en deed zich reeds spoedig kennen als een der ergste heethoofden, zoodat hem de taak toevertrouwd werd (1794) het Schrikbewind te gaan invoeren te Bordeaux. Daar leerde hij 8e schoone mevr. de Fontenay kennen (zie verder hieronder), die zijn gemoed tot menschelijkheid stemde; doch nu werd T. beschuldigd van gematigdheid en van zijnen post teruggeroepen.
Te Parijs zag hij al spoedig in, welk lot hem wachtte van Robespierre ; om de guillotine te ontgaan, en om de schoone mevrouw de Fontenay te redden, die reeds in den kerker was geworpen, deed T. in de Conventie het even gewaagde als stoute voorstel, om Robespierre zeiven in staat van beschuldiging te stellen: dit bracht Robespierre ten val. Daarmede eindigde de staatkundige rol van T; hij stierf als een vergeten man te Parijs in 1820.(Thérèse Cabarrus, mevrouw), geb. omstr. 1775 in Spanje, dochter van den spaanschen bankier Cabarrus, werd op haar 14ejaarin den echt verbonden met den heer de Fontenay, raadsheer in ’t parlement van Bordeaux. Aanvankelijk de uitbarsting der omwenteling toejuichende, zag zij reeds spoedig, welke gevaren de revolutie in haren nasleep bad, zoodat zij naar Spanje vluchtte; doch zij werd gearresteerd, en voor den proconsul gebracht (zijnde Tallien; zie boven). Deze werd smoorlijk op haar verliefd, van welken hartstocht de schoone Thérèse partij trok, om hem tot menschelijkheid te stemmen; en zoodoende redde zij een aantal slachtoffers van den dood. Doch het duurde nu ook niet lang of T. werd teruggeroepen, en zij werd in den kerker geworpen. Dit laatste vooral dreef T. tot het met spoed indienen van zijn voorstel, om Robespierre in staat van beschuldiging te stellen, en verhaastte dus den val van het Schrikbewind, waaraan de schoone Thérèse hare invrijheidstelling te danken had. Nu trad zij met T. in den echt; doch dit huwelijk was niet gelukkig, en werd eenige jaren later door echtscheiding ontbonden. Daarop werd zij in 1805 de vrouw van den graaf van Caraman, die later prins van Chimay werd. Zij was lang een der toongevende vrouwen in Parijs; desniettemin was Napoleon niet te bewegen om haar aan zijn hof te ontvangen. Zij stierf 1831 op het kasteel van Ménars, bij Blois.