of Selah,
1) kleinzoon van Sem: Gen. 10: 24; 11: 12—15; 1 Chron. 1: 18, 24.
2) zoon van Juda, en stamvader der Selaniclen ; Gen 38: 5—26; 46: 12; Num. 26: 20; I Chron. 2: 3; 4: 21.
Zie ook SELAH.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: