dnitsch Pommem, in 't fransch Poméranie, provincie van het koninkrijk Pruisen, ten N. begrensd door de Oostzee, bestaat hoofdzakelijk uit het voormalige hertogdom Pommeren, wordt door de OJer in twee deelen (Voor-P. en Achtcr-P.) gesplitst, is circa 577 vierk. mijlen groot, bevolkt met bijna 1,390,000 zielen, en beeft tot hoofdplaats Stettin. De naam P. is afgeleid van het slawische woord Pomarski, d. i. nabij de zee.
Achtereenvolgend werd P. bewoond door verscheidene harhaarsche volkeren: Golhen, Sneven,Rugiërs, Vandalen, Slawen. In de 7e eeuw was P. hoofdzakelijk in hamlen'der Wenden; bewesten de Oder vindt men in de 9c eeuw Welalabs of Wiltsen, Tollensiërs, enz. In de 11e eeuw waren al die volksstammen begrepen in het kortstondige koninkrijk Slavonië, vasal van Saksen; verscheidene steden vormden elk op zich zelve zoo goed als onafhankelijke republieken, o. a. het zeer handeldrijvende Winnetha en de zeerooversstad Jamshurg, gesticht door den vermaarden Palnatoke. In het laatst dier eeuw had Mistewoï 1! (een zoon van den koning van Slavonië) geheel P. in bezit, dat toen behalve het tegenwoordige P., in zich begreep Pomerellen, de Nieuwe mark en de Ucker mark; van hem ging het over op zijnen zoon Swantibor I, die beschouwd wordt ais stamheer van de hertogen van P., en die zich erkende vasal van Polen. Bij zijnen dood (of bij zijne abdicatie) in 1107, werd bet hertogdom in twee deelen gesplitst (Voor-P. en Achter-P.), met de Personte tot grenslijn tusschen beiden. Een groot gedeelte van Achter-P. werd eene poolsche provincie onder den naam van Danlziger P. of Pomerellen ; het overige kwam 1295, door liet uitsterven van de linie, die het bezeten had, aan de linie van Voor-P., die zich sedert 1181 erkend had vasal van den Duitschen keizer, en heeft sinds dien tijd onafgebroken deel uitgemaakt van het keizerrijk. Door eene menigte deelingen en weder-verbrokkelingen van de verschillende deelen, is de geschiedenis van P. zeer verward en duister; niettemin kan men daarin drie tijdvakken onderscheiden, nl.:1) van dc He eeuw lot 1285, eenheid;
2) van 1285 tot 1478, verschillende scheidingen;
3) van 1478 tot 1637, vereeniging van verscheidene takken gedurende 105 jaren, en gelijktijdig beslaan slechts van twee liniën gedurende 54 jaren, van 1569 tot 1623.
In het tweede tijdvak ontmoet men niet slechts de hertogdommen P.-Stettin en P.-Wolgast (die men ook weder van 1569 tot 162) aantrefl), maar tevens de hertogdommen P. dezerzijds en P. generzijds de Swine, P.-Slargard en P.-Stolpe, en het hertogdom Rugen. Sedert lang had het huis Brandenburg met de linie P.-Slettin een verbond van broederschap aangegaan, krachtens hetwelk het hij zekere gebeurlijkheden aanspraak zou hebben op die provincie ; toen echter de linie P.-Stettin in 1464 uitstierf, gingen de rechteu der linie P.-Wolgast voor: later werd evenwel bepaald (bij een verdrag, dat 1529 te Gremnitz geleekend werd), dat, in geval ook “lie linie mocht komen uit te sterven, alsdan het huis Brandenburg naastgerechtigde zou zijn, welk geval plaats greep in 1637 bij den dood van Bogislas XIV. De keurvorsten van Brandenburg bezaten echter nog niet geheel P.; bij den vrede van Weslfalen (1648) werd P. in twee deelen gescheiden (Voor-P. en Achler-P., ditmaal met de Oder tot grensscheiding): Achter-P. kwam toen aan Pruisen, terwijl Voor-P. toegewezen werd aan Zweden, met en benevens Stettin, Gartz, Dam, Golnau, het eiland Wollin, het Frische Ha ff, en de beide oevers van de Oder; vandaar de naam van Zweedsch-Pwaaronder het gehecle opgenoemde gedeelte verstaan werd. De groote Noonlsche oorlog (1700—1721), die met den vrede van Nystad eindigde, maakte Zweedsch-P. aanmerkelijk kleiner; in 1807 verloor het feitelijk ook nog Stralsund en het eiland Rugen. In 1814 werd het gehecle landschap aan Denemarken afgestaan ais schadeloosstelling voor het verlies van Noorwegen; in 1815 deed Denemarken afstand van Zweedsch-P. ten behoeve van Pruisen, en zulks in ruil voor Lauenbnrg, zoodat Pruisen sedert 1815 in het bezit is van geheel P.