de Nilus der ouden, ook wel voorkomende onder de namen Triton, Melas en Siris, de grootste rivier van Noord-Afrika, komt (volgens de in 1863 openbaar gemaakte ontdekkingen van Speke en Grant) uit het binnenmeer Victoria Nyansa of Oekerewe (Ukerewe), 2 gr. 50 min. zuiderbreedte tot 0 gr. 20 min. noorderbreedte, doorstroomt vervolgens, den Asna en eene menigte andere rivieren in zich opnemende, verscheidene Negerlanden, totdat hij onder 9 gr. noorderbr. den uit Abyssinië komenden Sobat in zich opneemt. Nadat hij vervolgens onder 12 gr. 20 min. noorderbr. op egyptisch grondgebied gekomen is, vormt de N. als Bahr-el-Abiad (d. i.
Witte Rivier) de grenslijn der 2 landschappen Sennaar en Kordofan, en neemt bij Khartoem (Chartum) den uit Abyssinië komenden Bahr-el-Azrek (dat is: de Blauwe Rivier) in zich op: dit is de voornaamste van al de zich in den N. ontlastende rivieren; en de laatste rivier, die (bij Damer in Nubiè) in den N. stort, is de Atbara. Van Chartum af baant de stroom zich eenen weg door het groote rotsplateau van Afrika’s noordoosterdeel, waarvan het door jaarlijks buiten zijne oevers te treden de dalvlakte vruchtbaar maakt. In twee groote bogen doorstroomt hij, verscheidene watervallen vormende, de breede vruchtbare vlakte van Dongola, daarna wederom een landstreek vol watervallen (van 19). tot 22 gr. noorderbr.), en komt dan bij den noordelijksten waterval tusschen Phylaa (thans El-Birbé) en Assoean (Syëne) onder 24 gr. noorderbr. over de grenzen van het eigenlijke Egypte, doorstroomt dat eerst over eene lengte van omstr. 100 mijlen, en verdeelt zich 5 mijlen beneden Cairo, bij Batn-elBakara, in twee armen, die met hunne zijtakken zeven armen en Nijtmonden vormen, welke de volgende namen dragen :bij de Ouden / tegenwoordig
Canopische / meer-Edkoe-
Bolbitijnsche / Rosette-
Sebennytische / meer Boerlos-
Phatnilische / Damiette-
Mendesiaansche / Dibeh-
Tanische / Om-Fareg
Pelusiakische / Tineh-
Van die 7 Nijlmonden zijn de eerste en de vierde de voornaamste; de Nijl-armen, die op die 2 monden uitioopen, heetten oudtijds Agathodaemon en Athrabitische Nijlarm, en het land, dat tusschendie twee armen ligt, werd de Groote Delta genoemd; tussclieu den vierden en zevenden mond lag de Kleine Delta; beiden gezamenlijk heetten de Delta (zie dat art.). Het stroombed van den N. is linksen rechts ingevat in bergketenen; door de zomerregens zwelt de rivier uitermate, doch treedt in Opper-Egypte, wegens de hooge oevers aldaar, slechts zelden buiten zijn stroomgebied. In Middel- en Neder-Egypte echter hebben de overstroomingen van den N. geregeld plaats, en schenken aan het land eene groote vruchtbaarheid (die in Opper-Egypte slechts door kunstmatige besproeiing verkregen wordt). Sedert 20eeuwen is het opsporen van de Nijlbronnen een geogr. problema geweest, dat ontelbare reizigers tevergeefs getracht hebben op te lossen, totdat het eindelijk (1861—63) aan de twee britsche kapiteins Speke en Grant is mogen gelukken, hunne ontdekkingsreis aanvangende op de kust van Zanguebar, door te dringen lot het binnenmeer Victoria Nyansa.en van daar (met uitzondering van eene kleine uitgestrektheid) den loop der rivier te volgen lot aan haren mond. Tot op die ontdekking placht men twee hoofdbronslroomen van den N. aan te nemen, nl. den Bahr-el-Abiad (Witten Nijl) en den Bahr-elAzrek (Blauwen Nijl). In Abyssinië worden zoowel de bronnen van den Bahr-el-Azrek als die van den Sobat (Gibe) en van de Atbara (Tacazze) (als hoofd van den zegenbrengenden Nijl) als heilig beschouwd.