Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Nassau

betekenis & definitie

1) een stadje met 1200 inw. in 't voormalige hertogdom Nassau, aan de Lahn, 9 uren gaans benoordoosten Wiesbaden. Aan de overzijde van de Lahn, op eene hooge rots, de burg N., het familie-kasteel van het vorstelijk geslacht N.

2) de hoofdstad van Nieuw-Providence (een der Bahama-eilanden); 7500 inw.; haven.
3) stad in den n.-amerik. staat New-York, 6 uren gaans bezuidoosten Albany; 3500 inw.
4) twee eilanden in neder). O. L, in de Indische Zee,bewesten Sumatra, door de straat Si-Kakap van elkander gescheiden; het noordelijkste telt 7, het znidelijkste 5 dorpen; Kakap is de hoofdplaats; de gezamenlijke bevolking is omstr. 1600 zielen.
5) voormalig duitsch hertogdom, groot 85 a 86 vierk. mijlen, tusschen Rijnpruisen, de drie Hessen en het gebied van Frankfort, met omstr. 460,000 bewoners, en Wiesbaden als hoofdstad (lot 1866 tevens residentie van den hertog, die echter ook veel verblijf hield op zijn kasteel in het nabijgelegene Bibrich, aan den Rijn), is 1866 door de Pruisen veroverd, en 1867 formeel bij bet koninkrijk Pruisen ingelijfd.

< >