lat. Mcesia, tegenwoordig deel uitmakende van Bosnië, van Servië en van Bulgarije, groote landstreek in het oude Europa, tusschen de Sau (Save) en den Donau ten N., de gebergten Scardus, Orbelus, Haemus ten Z., de noordelijke Drin ten W., den Pontus Euxinus ten O., besloeg eene veel grootere uitgestrektheid in de breedte dan in de lengte (113 mijlen br. bij 25 mijlen 1.).
De naam M. beteekende •moerasgronden”, en inderdaad vormde de Donau er uitgestrekte moerasstreken. Van de volkeren, die M. bewoonden, zijn de bekendste: de Mesen of Mesiërs, de Dardanen, de Skordisken, de Picensen; vele slawische en finsche volksstammen vermengden zich met die volkeren. De Grieken, die dit land slechts zeer weinig kenden tot op den tijd van Alexander, plaatsten in M. hunneHyperboreïsche bergen. Eerst na den vierden Macedonischen oorlog (147 v. Chr.) en toen de Romeinen den Scardns en den Orbelus overgetrokken waren, begon men M. beter te kennen. De verovering van M., die eenen aanvang nam met de nederlaag der Scordisken (135 v. Chr.), werd eerst voltooid onder Augustus. Later werd M. ingedeeld in twee provinciën, nl.: Opper-M., of Mcesia Prima, in het W., strekkende van de Drin tot den Ciabros (Zibritz); hoofdplaats Sardica; deze prov. werd later begrepen in de diocese Dacié; en Neder-M., of Mcesia Secunda, in het O., zich uitstrekkende van den Ciabros tot den PontusEuxinus; de hoofdpl. was Marcianopolis; deze prov. werd later begrepen in de diocese Thracië.