1) de tweede der twaalf zoogenaamde kleine profeten, was een zoon van Pethuel; hij profeteerde in Juda omstr. 700 jaren v. Chr.; zijne voorspellingen (1 boek in 3 hoofdstukken) zijn opgenomen in het O.
T. Hij wordt ook in het N. T. vermeld Hand. 2: 16.2) oudste zoon van Samuel; Sam. 8: 2; I Chron. 4: 35; 6: 33.
3) afstammelingen van Ruben; I Chron. 5: 4, 8.
4) afstammeling van Gad; I Chron. 5: 12. —5) een leviet; I Chron. 6: 36; 15: 7,11,17; 23: 8; 26: 22; II Chron. 29:12.
6) een van de hoofden des volks in den stam Issaschar; 1 Chron. 7:3.
7) een der helden van David; I Chron. 11: 38.
8) een van de hoofden des volks in den halven stam Mauasse; I Chron. 27: 20.
9) een dergenen, die in de babyl. ballingschap vreemde vrouwen hadden genomen; Ezra 10: 43.
10) opziener over de Benjamieten te Jeruzalem ; Neh. 11:9.
11) ook wel Juhel genaamd, en ook wel Hoel, hertogen van Bretagne, nl. J. I van 953 tot 980, J. II van 1066 tot 1084, J. III en Eudes of Odo van 1148 tot 1156.
12) afstammeling van Benjamin; Neh. 11:7.
Joëla
een held Davids. Zie JOBEEA.