Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Italië

betekenis & definitie

lat. Italia, in het algemeen de naam van het groote schiereiland, dat zich in de richting van het N.

W. naar het Z. O. uitstrekt, ten N. samen hangt met Frankrijk, Zwitserland en Duitschland, ten W. en ten Z. bespoeld wordt door de Middellandsche, en ten 0. door de Adriatische Zee, terwijl het uitloopt in twee kleine landtongen, nl. eene zuidwestelijke dicht bij Sicilië, en eene zuidoostelijke naar de zijde der Ionische eilanden. Geographisch behooren tot I. de eilanden Sardinië, Sicilië, Corsica en een aantal kleinere. Met inbegrip van al die eilanden beslaat I. eene grondsoppervlakte van 5598 vierk. mijlen, bevolkt met 26 millioen zielen, waarvan sedert 1860 ruim 4674 vierk. mijlen met 22 millioen zielen hot nieuwe Koningrijk I. vormden, dat echter door Oostenrijk's afstand-doen van Venetie (zie dat art.) in 1866 is aangegroeid met 457 vierk. mijlen, waarop derdhalf millioen zielen. De rest van het geographische I. behoort deels aan Frankrijk (nl. Corsica, en sedert 1860 ook Savoje en Nizza), deels aan den Paus (sedert 1860 nog slechts even 214 vierk. mijlen met nauwlijks 700,000 bewoners), deels aan de kleine republiek San-Marino. Door de Alpen, die zich als een halven cirkel aan de noordzijde van het geographische I. uitstrekken, wordt het gescheiden van het overige Europa. Wat rivieren van eenig aanbelang betreft, ontmoet men er in I. slechts twee: de Po en de Etsch (Adige), beiden in Opper-1.; van dekustrivieren in het overige I. zijn de voornaamste: Arno, Tiber, Garigliano en Volturno. De voornaamste meren zijn: in Opper-I. het Lago-Maggiore, het meer van Lugano, dat van Como, dat van Iseo en het Garda-meer; wijders het Lago-Trasimena in Umbrie, de meren vdti Bolsena en Bracciano in den Kerkelijken Staat, en dat van Celano in de napolit. Abruzzen. —• Wat de indeeling van Italië betreft is het noodig die in 7 rubrieken te beschouwen, als volgt:I. Indeeling van Geographisch Italië.
1° Opper- (of Noord-) Italië, bestaande uit Savoje, Nizza, Piemont, Lombardijè, Venetië, Ligurie en Emilia;
2° Middel-Ilalié, bestaande uit Toskanen, den Kerkelijken Staat, San-Marino, Umbrie en de Marken; 3° Neder- (of Zuid-} Italië, bestaande uit Napels en Sicilië, benevens de eilanden Sardinië en Corsica.

II. Indeeling van het oude Italié.

a) Onder de Romeinsche Republiek.

Sedert de 6e eeuw v. Chr. was I. ingedeeld in

drie groote landstreken, nl.: Cisalpijnsch Gallie, m het N.; het eigenlijke I., in het midden; Groot-Griekenland, in het Z.

Het eigenlijke I. werd begrensd: ten N. door de Macra, de Apennijnen en de Utis; ten W. door de Inferum mare; ten Z. door den Silarus en den Frento; ten O. door de Adriatische Zee.

Ingedeeld was het eigenlijke I. in 7 landschappen, nl.: Elrurie, in het N. W.; Umbrié, in het N. O.; Picenum, bezuidoosten Umbrié; Sabina, bezuidw. Picenum en bezuiden Umbrie; Latium, bezuiden Sabina, tusschen den Tiber en den Liris (in Latium was Rome begrepen); Campanie, bezuiden Latium; en Samnium, beoosten Latium en Campanie.

b) Onder het Romeinsche Keizerrijk. Aanvankelijk was I. ingedeeld in 11 landschappen, nl.:
1) Cisalpijnsch Gallië;
2) Ligurië;
3) Venetie;
4) Etrurié;
5) Umbrié (met de Senonen, enz.);
6) Sabina (met de Marsen, Pelignen, Vestijnen);
7) Latium (met Campanie);
8) Samnium (met de Frentanen);
9) Apulie (met Peucetië en Japygiè);
10) Lucanie;
11) Brutium.

Deze indeeling werd veranderd door keizer Adriaan, en onder hem bebestond I. uit twee groote provinciën, nl.: de noordelijke prov., samengesteld uit Rhetië, Vindelicie (dat Rhetia 2a genoemd werd), Cisalpina, Etrurié en Umbrié; de zuidelijke prov., bevattende Picenum, Sabina, Latium, Samnium, Campanie, Apulié, Lucanie, Brutium en Sicilië.

c) Na den dood van Constanlijn den Gr.

Bij de deeling des rijks na den dood van Constanlijn (.137), gaf men aan een der twee groote afdeelingen van het Westersche rijk den naam van Prefectuur van I., zijnde daarin zelfs landen begrepen, die buiten I. gelegen waren. Die Prefectuur was ingedeeld in vier diocesen en een proconsulaat, nl.:

1) Diocese van Italië, bestaande uit Venetië met lstrie in het N. O., Emilia in het Z. W., Flaminia bezuidw. Emilia, Ligurie bewesten Venetië, de Cottische Alpen in het N. O., Rhetia I en Rhetia II in het N.;
2) Diocese van Rome, ingedeeld als volgt: Tuscia-en-Umbria, bezuiden Emilia; Picenum in het O., Samnium in het Z., Valeria in het W.; Campanie, bezuidw. Samnium; Apulie-en-Calabrie in het O., Brutium-en-Lucanié in het Z.; bovendien Sicilië, Sardinië en Corsica (Latium was een afzonderlijk district);
3) Diocese van Illyrié, samengesteld uit: Noricum I en II, Pannonia I en II, Savia, Dalmatieen-Liburnia;
4) Diocese van Afnca, bevattende Tripolitana in het O., Byzacene in het N., Numidié in het N. W., de beide Mauritanién in het VV.;
5) Proconsulaat Africa Propria, bestond uit Zeugitana.

III. Italië m de Middeleeuwen.

Onder Justinus II, keizer van het Oostersche rijk, in 570, na den ondergang van het Westerschromeinsche rijk, was Italië gedeeld tusschen het Oostersche rijk en de Longobarden. De Longobardische (of Lombardische) bezittingen bestonden in: geheel Noord-Italie met een gedeelte van MiddelItalie, en waren ingedeeld in 36 hertogdommen, waarvan de voornaamste waren: Friuli, Brescia, Ivrea, Turijn en Pavia in het N., Toskanen en Spoleto in het midden, Bcneventiim in het Z. Het Oostersch-romeinsche rijk bezat de noordkusten der Adriatische Zee, ingedeeld als volgt: het Exarchaat van Ravenna; de Pentapolis (de 5 steden Rimini, Pesaro, Fano, Sinigaglia en Ancona); Tarentum en het Patriciaat van Calabrie, de hertogdommen Napels en Rome, de kusten van Ligurie met Genua.

In de 9e eeuw stichtte Karel de Groote, ten behoeve van zijnen tweeden zoon Pepijn, het Koningrijk Italië, bevattende, behalve Longobardisch I. of Lombardijè, Beieren en Alemania of Zuid-Zwaben. Hij had aan den Paus het Exarchaat van Ravenna benevens de Pentapolis geschonken, welk een en ander sedert dien tijd den naam heeft gedragen van Patrimonium van den heiligen Petrus.

Sedert de 10e eeuw begon L, geschokt door gedurige omwentelingen, verbrokkeld te worden tot eene ontelbare menigte onafhankelijke hertogdommen en graafschappen. De meeste zeesteden verhieven zich in de 12e en I3e eeuw tot republieken, zoo o. a. Venetië, Genua, Pisa, Amalfi en Napels. Een groot aantal vrije steden in Lombardijè vormden in Noord-Italie eenen bond, genaamd Lombardische Bond; aan het hoofd van dien bond stonden Milaan en Pavia. De indeeling van I. onderging vervolgens gedurige veranderingen, zoo door de meer en meer toenemende uitbreiding van den Kerkelijken Staat, als door de veroveringen der Noormannen in Zuid-L, en door die der duitsche keizers, die Lombardijè onder hun gezag brachten.

IV. Italië in de 18e eeuw.

Toen de groote fransche omwenteling uitbrak (1789) waren de bestanddeelen van I. de volgende: koningrijk Sardinië, republiek Genua, republiek Venetie, hertogdom Modena,hertogdomParma,groothertogdom Toskanen, Kerkel. Staat, koningr. Napels.

V. Italiè van 1789 tot 1815.

Toen de Franschen, na hunne omwenteling van 1789, in 1797 Noord-I. veroverd hadden, werd door Bonaparte de Cisalpijnsche Republiek (zie dat art.) gevormd. In 1804 werden Savoje, Piemont en het graafschap Nizza ingelijfd bij het fransche keizerrijk, waarvan ze zeven departementen vormden. In 1805 werd de Cisalpijnsche Republiek herschapen in een Koningrijk Italië; na menige vergrooting van grondgebied bestond dit koningrijk in 1809 eindelijk uit 24 departementen, t. w.:

Benoorden de Po, Adda en in het westen

Departementen. Hoofdplaatsen.

Agogna Novara.

Olona Milaan.

Lario Corao.

Adda Sondrio.

Serio Bergamo.

Mella Brescia.

Boven-Po Cremona.

Mincio _ Mantua.

Benoorden de Po, Brenta en in het oosten.

Departementen. Hoofdplaatsen.

Etsch Verona.

Boven-Etsch Trente.

Bacchiglione Vicenza.

Brenta Padua.

Adriaticum Venetié.

Piave Beiluna.

Tagliamenlo Treviso.

Passeriano Udine.

Bezuiden de Po.

Departementen. Hoofdplaatsen.

Crostolo Reggio.

Panaro Modena.

Reno Bologna.

Beneden-Po Ferrara.

Rubicone Forli.

Metauro Ancona.

Musone Macerata.

Tronto Fermo.

In 1801 werd het groothertogdom Toskanen herschapen in een Koningrijk Elrurie (dl. I, blz. 1002); doch in 1808 werd het ingelijfd bij het fransche keizerrijk, waarvan het drie departementen vormde, (Middellandsche-Zee-departement, Arno en Oinbrone), terwijl het grondgebied van den Kerkdijken Staat, reeds gedeeltelijk ingelijfd bij het koningrijk Italië, het fransche keizerrijk vergrootte met twee departementen (Trasimene en Rome).

-Zuid-ltalië ging voort den naam te dragen van Koningrijk Napels; dit bestond uit de pas opgerichte onafhankelijke prinsdommen Benevent en Pönte-Corvo. Door de gebeurtenissen van 1814 werd de indeeling van I. geheel en al veranderd.

VI. Italië van 1815 tot 1860.

De ondergang van het eerste fransche keizerrijk had eene schier totale verandering van de kaart van Europa ten gevolge, zoodat het geographische 1. sedert samengesteld was uit 11 verschillende staten.nl.:

Stalen. Hoofdsteden.

Opper- of Noord-Italië.

Koningrijk Sardinië Turijn.

Prinsdom Monaco Monaco.

Lombardisch-Venetiaansch koningrijk (behoorende aan Oostenrijk)

Milaan.

Middel-Italie.

Hertogdom Modena Modena.

• Parma Parma.

» Lucca Lucca.

. Massa-Carrara Massa.

Groothertogdom Toskanen Florence.

Kerkelijke Staat Rome.

Republiek San-Marino San-Marino.

Neder- of Zuid-ltalië.

Koningrijk der Beide Siciliën Napels.

VII. Het wedergeboren ttalil.

Reeds in den aanvang van dit art. (blz. 162 kol. 1) hebben wij de tegenwoordige indeeling van I. doen kennen, ais nog slechts vooreen klein gedeelte aan den Paus verbleven, voor een gedeelte bij Frankrijk ingelijld, en overigens, met uitzondering van de kleine republiek San-Marino, geheel en al onder den schepter van koning Victor Emmanuel gebracht ais Koningrijk Italië. Dit nieuwe koningrijk, met Florence tot hoofdstad, is ingedeeld in acht groote afdeelmgen, n!.:

1. De oude provinciën met Lombardijè, vormen thans 15 provinciën : Alessandria, Bergamo, Brescia, Cagliari, Como, Cremona, Euneo, Genua, Milaan, Mauritio, Novara, Pavia, Sassari, Sondrio, Turijn.
2. De Emilia, vormt thans 9 provinciën: Bologna, Ferrara, Forli, Massa-Carrara, Modena, Parma, Piacenza, Ravenna, Reggib.
3. De Marken, thans ingedeeld in 4 provinciën: Ancona, Ascoli, Macerata, Pesaro.
4. Umbrie, thans 1 prov., nl.: Umbrië of Perugia.
5. Toskanen, thans ingedeeld in 7 provv.: Arezzo, Florence, Grosseto, Livorna, Lucca, Pisa, Siëna.
6. Napels, thans in 16 provinciën ingedeeld, nl.: de drie Abruzzen (citeriore,ulteriorel.ulterioreII), Basilicata, Benevent, de drie Calabrien (citeriore, ulteriore I, uiteriore II), Capitanata, Molise, Napels, Principato citeriore, Principato uiteriore, Bari, Terradi-Lavoro, Otranto.
7. Sicilië, thans ingedeeld in 7 provinciën, nl.: Caltanisetta, Catania, Girgenti, Messina, Noto, Palermo, Trapani.
8. Venetie, in 1866 door Oostenrijk aan Frankrijk afgestaan, en door den keizer der Franschen overgedragen aan het koningrijk Italië; voor de indeeling. Zie VENETie.

Geschiedenis

Volgens de romeinsche overleveringen droeg I. aanvankelijk den naam van Saturnia, naar Saturnus, die, uit Creta verdreven door zijnen zoon Jupiter, hier eene wijkplaats vond bij Janus, die koning was over dit land, en aan wien hij het gebruik der letters en den landbouw onderwees. Ruim 400 jaren vóór den Trojaanschen oorlog kwam zich eene kolonie Arcadiers in 1. nederzetten onder aanvoering van (Enotrus, naar wien het land den naam aannam van (Enotria. Een zijner opvolgers, met name Italus, veranderde den naam des lands in Italië. Kort vóór den Trojaanschen oorlog bracht Evander, verplicht om den Peloponnesus te verlaten, eene nieuwe kolonie Arcadiers naar I., en bouwde het stadje Pallanteum, op den berg, die later genaamd werd: de Palatijnsche berg. Kort daarna kwam Eneas, aan het hoofd van een troep Trojanen, die aan de woede der Grieken ontkomen waren, in den mond van den Tiber aan; en na zich in den echt te hebben verbonden met Laviuia, de dochter van koning Latinus, stichtte hij de stad Lavinium. Wat er zij van al die overleveringen, oorspronkelijk werd I. bevolkt door Pelasgen (ook genaamd Tyrrhenen en Siculen), Aborigenen, Liburnen, Opisken (Opisci) of Osken (Osei); vervolgens kwamen er Hellenen van het grieksche vasteland, daarna twee immigratièn van gallische veroveraars (eerst de Cimbren.toen de Senonen en andere Celten, volgelingen van Bellovesus). Tusschen deze twee immigratièn kwamen de Etrusken of Rasena.die men uit het Rhetische bergland laat komen, en die in I. eenen bondstaat vormden, die de machtigste confederatie in I. was toen Bellovesus daar aankwam (6e eeuw v. Chr.). Sedert de aankomst van Bellovesus, begon de Etruscische bond van lieverlede in macht en aanzien te verzwakken. Hiervan trok het (reeds 755 v. Chr. gestichte) Rome partij, om den bond aan zich te onderwerpen; doch de omwenteling, waarbij Tarquinius de Trotsche (509 v. Chr.) verdreven werd en het koningrijk zich herschiep in een gemeenebest, deed Rome de vruchten van al zijn pogen verliezen, en verschoot de onderwerping van Etrurié 160 jaren. In dat tijdsbestek werden de Galliërs in het N., de Samnieten in het Z., naast de Romeinen de machtigste natiën van het schiereiland. Doch van 391 tot 350 v. Chr. verspilden de Galliërs vruchteloos hunne krachten; vervolgens van 343 tot 267 v. Chr. bracht Rome door zijne dapperheid en volharding niet slechts de Samnieten onder het juk, maar geheel Middel- en Zuid-I. Evenzoo werd Noord-I. (toen Cisalpijnsch Gallië genaamd), op eenige districten na, aan Rome's gezag onderworpen van 221 tot 173 v. Chr., en vormde een romeinsch wingewest, dat in 1. zelf was begrepen (42 v. Chr.). De geschiedenis van I. is, van dien tijd af aan, ineen geweven met die van Rome. Na den ondergang van het Westerschromeinsche rijk (476 na Chr.) behoorde I. achtereenvolgend aan de Hurnlen (476—491), aan de Oost-Gothen (491—552), aan de Grieken (552— 568). Nu volgde de vijandelijke inval der Longobarden (Lombarden), die zich van een goed deel van I. meester maakten ; de rest kwam aan het Oosterschrom. rijk: zoodat men toen een Lombardisch of Barbaarsch I. en een Grieksch of Romeinsch I. had, wordende het laatstbedoelde geregeerd door een exarch, die te Ravenna zetelde. In 726 gaven de onstaatkundige geweldenarijen van den griekschen keizer Leo III, bijgenaamd de Beeldstormer, aanleiding tot eenen opstand: het hertogdom Rome werd eene republiek onder het presidentschap van den paus. Doch het duurde niet lang of, tusschen de grieksche exarchen van Ravenna en de longobardische koningen in het nauw gebracht, zag de paus zich in de noodzakelijkheid de hulp der Franken in te roepen ; Pepijn de Korte kwam de Longobarden beoorlogen, en schonk het door hem veroverde exarchaat aan den paus. Intusschen breidden de Longobarden hun grondgebied uit naar het zuiden, waar zij, ten koste van de Grieken, het hertogdom Benevent stichtten (751); doch hunne macht werd voor goed gefnuikt door Karel den Groote, die nagenoeg het geheele longobardische rijk bij zijne monarchie inlijfde (774); I. was toen dus gesplitst in drie deelen, nl.: Frankisch I., Lombardisch 1. (zijnde enkel het hertogdom Benevent), en Grieksch I. De pausen waren toen geen onafhankelijke vorsten: met hunne wereldlijke macht werden zij bekleed door den keizer. Na den dood van Karel den Gr. (814) duurde het niet lang, of I. werd tot een afzonderlijk koningrijk verheven, ten behoeve van Lotharius, die den titel aannam van koning der Longobarden (820); en bij de deeling van het fränkische rijk (843) bleven de bezittingen in I. onder den schepter van keizer Lotharius, die 850 als roomsch keizer en koning werd opgevolgd door zijnen zoon Lodewijk I. Na diens dood (875) werd er om het bezit van I. oorlog gevoerd, totdat het 880 onder Karel den Dikke kwam; toen deze echter 887 was afgezet, volgde voor I. een tijdperk van regeeringloosheid en burgeroorlog. Eindelijk werd de kroon vermeesterd door Guido van Spoleto, die haar 894 naliet aan zijnen zoon Lambert. Na diens dood (898) volgden nieuwe oorlogen, uit welke Berengarius I zegevierend te voorschijn trad, die 924 vermoord werd. Daarop maakte graaf Hugo van Provence zich van de kroon meester, doch werd door Berengarius II van Ivrea van den troon gestooten (945) en opgevolgd door zijnen (Hugo's) zoon Lotharius. Toen deze 950 gestorven was, zocht zijne weduwe Adelheid, om zich tegen Berengarius te kunnen staande houden, bescherming bij den duitschen koning Otto I, die met een leger de Alpen overkwam, Pavia vermeesterde, en zich 951 als koning der Longobarden liet kronen; tien jaren later bracht hij aan de macht van Bengarius II den genadeslag toe, zoodat van 962 af de souvereiniteit van Duitschland over Noord-I. hersteld was. In Zuid-I. oorloogden intusschen het hertogdom Benevent en de republieken Napels, Amalfi en Gaëta, deels tegen elkander, deels tegen de Sarraceenen; toen deze laatste overwonnen waren, stond de macht der Grieken in 1. weder eenigszins steviger, en hield zich nog gedurende eene eeuw staande in eene prov., die Bari lot hoofdplaats had. Het grootste deel van I. stond echter eeuwen lang onder de duitsche keizers, die er schier aanhoudend te worstelen hadden, hetzij tegen de pausen, hetzij tegen de groote steden. Na den dood van Otto III in 1002 brak de burgeroorlog uit, die echter door den duitschen koning Hendrik II gedempt werd. Het krachtigst werd I. geregeerd door Hendrik III (van 1039 tot 1056), die de pausen meer en meer ondergeschikt maakte aan de keizerlijke macht. Onder de langdurige minderjarigheid van keizer Hendrik IV begon de pauselijke Stoel van lieverlede zijne onafhankelijkheid te hernemen, en het duurde niet lang of daaruit werden hevige botsingen tusschen het keizerschap en het pausschap geboren; toen paus Gregorius VII aan Hendrik IV de wel wilde voorschrijven, liet de keizer eenvoudig door den rijksdag van Worms (1076) dien paus vervallen verklaren van den Roomschen Stoel, waaruit de oorlog over de investituren ontstond (zie het art. INVESTITUREN), in welken strijd de paus eenen steun zocht bij de Noormannen, die zich middelerwijl waren komen nederzetten in het door hen aan de keizers van het Oostersche rijk en aan de Longobarden van Benevent ontweldigde Zuid-I., waar ze het ontstaan voorbereidden van het koningrijk der Beide Sicilien, dat 1131 gesticht werd als pauselijk leen ten behoeve van Roger I. Daarentegen ging in Noord-I. het Longobardische of Lombardische rijk te niet, zich oplossende in bloeiende, onafhankelijke en op elkander naijverige steden en heerlijkheden. Pisa wedijverde met Venetië en Genua. Aan het hoofd der lombardische steden, die elkander beoorloogden, stond Milaan, dat zijn roemrijkste tijdperk beleefde toen het met zijne zustersteden oorloogde tegendeHohenstaufen.In dezen tijd kwam de vijandschap tusschen de Guelfen en Gibellijnen in I. tot eene uitbarsting, in welke lange worsteling (1161—1268) de Guelfen eindelijk overal zegevierden, de Duitschers uit geheel I. verdreven werden, en de lombardische en toskaansche steden zich herschiepen in zelfstandige republieken; meer dan eens werd de paus uit Rome verdreven, dat zich op nieuw constitueerde als gemeenebest; en omwentelingen op omwentelingen veranderden aanhoudend de staatkundige gedaante van I. Het koningrijk der Beide Sicilien splitste zich 1282, ten gevolge van de Siciliaansche Vespers, in twee afzonderlijke koningrijken (Napels en Sicilië), geregeerd door twee elkander vijandige dynastièn, welke staat van zaken bleef voortbestaan tot 1504. In Lombardijë verdreef het volk (tusschen 1302 en 1306) de kleine tirannen, waaronder het geslacht Visconti, dat 1277 het geslacht della Torre te Milaan uit het bewind had gestooten. De poging van keizer Hendrik VII om het keizerlijk gezag in I. te herstellen, leed voornamelijk schipbreuk op den tegenstand der Fiorentijnen. Pisa verviel 1314 aan Uguccionc della Faggiuola, Lucca 1316 aan Castruccio Castracani, Padua 1318 aan het geslacht Carrara, en omstreeks denzelf'den tijd Alessandria, Tortona en Cremona aan hel geslacht Visconti, Mantua 1328 aan 't geslacht Gonzaga, Ferrara aan ’t geslacht Este, Ravenna aan ’t geslacht Polenta, Verona aan 't geslacht Scala, Bologna 1335 aan 't geslacht Pepoli. In het door de twisten van den adel verscheurde Rome (de pauselijke Stoel stond 70 jaren lang, van 1309 tot 137^ in ballingschap te Avignon), in Rome was het hWogste gezag sedert 1347 eenen korten tijd in handen van Cola Rienzi. Het schoone I. werd geteisterd door hongersnood, pest, rooverbenden, burgeroorlogen en gewapend verzet tegen iedere poging, die door de duilsche keizers gedaan werd om de eenheid van gezag te herstellen. Meer en meer intusschen traden vijf punten op den voorgrond als betrekkelijkerwijze de machtigste in I., nl.: Zuid-I., de Kerkelijke Staat. Florence, Milaan en Venetië. Uit Milaan bedreigden de Visconti de vrijheid der naburige vorsten, en onderwierpen van lieverlede Lombardije aan hun gezag. Toen het geslacht Visconti uitstierf (1447) werd het vervangen door het geslacht Sforza (1447— 1535), terwijl in Florence het rijke geslacht Medici machtig werd door de wijsheid en het beleid, waarmede het 't bewind voerde. In het laatst der 15e eeuw begonnen evenwel nieuwe inmengingen van het buitenland in de zaken van I. Sedert de poging van Karel VIII van Frankrijk, die 1494 Napels trachtte te veroveren, betwistten Frankrijk en Spanje elkander het overwicht in I., en de italiaansche staten hielden nu eene de eene, dan weder de andere zijde. Intusschen kwana^-. meeren meer onder regelmatige dynastien: zoo, bfv. Montferrat 1536 onder het geslacht Gonzaga van Mantua ; Panna en Piazenca 1545 onder het geslacht Farnese, dat afstamde van paus Paulus III. Spanje, dat sedert 1505 meester was van het koningrijk der Reide Sicilien, maakte 1540 van Milaan eenejspaansche provincie; en zoodoende het noorden en het zuiden van I. in zijne macht hebbende, werd Spanje van overwegenden invloed op de inwendige inrichting van het overige gedeelte van I.; alleen Venetie bleef in waarheid onafhankelijk. Milaan en Napels w'erden 1553 door Karel V afgestaan aan Filips II. Aan de grenzen van Zwitserland had het huis van Savoje zich vergroot en Piemont aangewonnen. In de 17e eeuw genoot I. nagenoeg onafgebroken vrede, totdat de oorlogen van Lodewijk XIV ook de rust van I. kwamen storen. Oostenrijk veroverde 1706 Milaan, Mantua en Montferrat (het stond dit laatste af aan Savoje); bij den vreïe van Utrecht kwam Oostenrijk tevens in het bezit van Sardinië en Napels, terwijl Sicilië aan Savoje kwam, doch reeds spoedig verruild moest worden voor Sardinië. Parma en Piacenza kwamen 1731, toen het geslacht Farnese uitgestorven was, aan Karel, infant van Spanje, doch 1738 aan Oostenrijk, terwijl Frans Stephanus van Lotharingen de opvolger in Toskanen werd van het 1737 uitstervende geslacht Medici; tien jaren later (1741) kwamen Parma en Piacenza weder aan een spaanschen infant (Filips). Rij de aldus geconsolideerde, doch luttel levenskracht ontwikkelende italiaansche staten, vond de fransche omwenteling in I. een gunstig veld om veroveringen te maken. In 1792 rukten de Franschen Savoje binnen, hielden zich daar het volgende jaar staande, en 1796 moesten Nizza en Savoje aan Frankrijk afgestaan worden. In 1797 stichtte Ronaparte de Cisalpijnsche republiek (uit Milaan Mantua, en een gedeelte van Panna en Modena). De Kerkelijke Staat werd 1798 in eene Romeinsche republiek, Genua in eene Ligurische republiek herschapen. Bij den vrede van Campo-Formio werd het Venetiaansche tot aan de Etsch toegewezen aan Oostenrijk, het overige gedeelte aan de Cisalpijnsche republiek. In 1798 werd de koning van Sardinië van het vasteland verdreven, 1799 Napels herschapen in eene Parlhenopeische republiek. Wel had reeds spoedig daarna eene restauratie der vroegere regeeringsvormen plaats, doch deze werd even spoedig verijdeld door Ronaparle's veldtocht van 1800; bij den vrede van Luneville kwam Parma in handen van Frankrijk, terwijl de hertog van Parma schadeloos werd gesteld met Toskanen, dal ten zijnen behoeve verheven werd tot een koningrijk Etrurie. In 1802, terwijl Piémont bij Frankrijk werd ingelijfd, werd de Cisalpijnsche Republiek herschapen in Italiaansche Republiek (met Bonaparte tot president), en deze werd 1805 herschapen in een koningrijk Italië (met Eugenius Beauharnais tot onderkoning). Aan dit nieuwe koningrijk (waarvan Guastalla was uitgezonderd) werd bij den Presburger vrede 1805 nog toegevoegd oostenrijksch Venetie benevensIstrié en Dalmatie, zoodat het nieuwe koningrijk 1. toen 1672 vierk. mijlen groot was, bevolkt met ruim zesdhalf millioen zielen. In 1806 werden Guastalla, de Ligurische republiek, Parma en Piacenza geheel hij Frankrijk ingelijfd, terwijl Napels als koningrijk werd gegeven aan Jozef Bonaparte, die als koning van Napels werd opgevolgd door Murat in 1808, in welk jaar Etrurie en de Kerkelijke Staat aan Frankrijk werden getrokken. Istrie en Dalmatie werden van I. afgescheiden en met het koningrijk Illyrié vereenigd, waartegen een gedeelte van Tirol aan I. toegevoegd werd. In 1814 rukten de oostenrijksche troepen, aangevoerd door Beilegarde, 1. binnen, dat, krachtens den kort daarop gevolgden wapenstilstand van 23 April, door de Franschen ontruimd werd ; alleen Murat hield zich nog staande tot 1815, doch moest toen insgelijks vallen. Bij het Weener congres (1815) werd de koning van Sardinië hersteld, en Genua aan zijn rijk toegevoegd; Oostenrijk bekwam het Lombardisch-venetiaansch koningrijk; aan het huis Oostenrijk-Esle werden Modena, Mirandola, Reggio, Massa en Carrara toegewezen; de tweede linie van het Oostenrijksche huis werd in Toskanen hersteld; keizerin Maria Louise bekwam Parma, Piacenza en Guastalla, terwijl Lucca werd toegedeeld aan de infante Maria Louise; de Paus werd in den Kerkdijken Staat hersteld, en aan Ferdinand (die zich op Sicilië had weten staande te houden gedurende de fransche overheersching in I.) werd Napels teruggegeven. Malta bleef in handen derEngelschen.

Bij de volkeren van L, voornamelijk bij de hoogere standen, werd intusschen reeds spoedig ontevredenheid gaande gemaakt door de staatkundige richting, welke hunne vorsten en gouvernementen insloegen ; meer en meer werd het verlangen levendig naar de eenheid en onafhankelijkheid van L; de geheime genootschappen kwamen alierwege druk in de weer, en het kon wel niet missen of staatkundige vervolgingen en strenge reactionaire maatregelen der regeeringen moesten daarvan het uitvloeisel worden. De revolutien op het Pyreneesche schiereiland riepen 1820 en 1821 dergelijke pogingen in de Beide Sicilien en in Sardinië in het leven, welke echter, krachtens het congres van Laibach, door oostenrijksche bajonnetten spoedig onderdrukt werden (1821); en mi gingen de regeeringen alierwege met verdubbelde reactionaire strengheid te werk.

Eene nieuwe uitbarsting, als een weerklank op de fransche Juli-omwenteling, greep 1831 plaats in Modena en Parma, en in den Kerkelijke» Staat, waar de strenge Gregorius XVI den pauselijken Stoel had beklommen; doch al deze bewegingen, in Februari 1831 begonnen, waren met behulp van oostenrijksche wapenen reeds in Maart van hetzelfde jaar beteugeld en onderdrukt. Nu volgde een kortstondig tijdperk van schijnbare rust, waarin wel is waar geenerlei ernstige poging aangewend werd om hervormingen te verkrijgen met geweld, doch waarin de openbare meening zich hoe langer hoe duidelijker in de hervormingsrichting begon te bewegen, terwijl zij in’ die richting werd aangespoord en voortgedreven door geheime genootschappen (zooals «het jonge Italië”), door agitators (zooals Mazzini), door eene menigte schrijvers, geleerden-congressen, enz. Zoo stonden de zaken, toen 1 Juni 1846 Gregorius XVI *|faam te sterven, en als paus opgevolgd werd door Pijjs IX, wiens onbekrompene begrippen aanvankelijk zoo vele schoone verwachtingen opwekten, die later niet zijn verwezenlijkt. Half vergood, werd Pius IX het symbool der liberale en naar Ls eenheid strevende pogingen van het gansche land; en ’spausen voorbeeld werkte althans dit goede uit, dat ook andere itaiiaansche regeeringen zich eenigszins losmaakten van de banden der onverdraagzaamheid: getuige de wetgeving op de drukpers, in Rome, Florence en Turijn tot stand gekomen (1847—48), de instelling van burgergarden, volksvertegenwoordiging, enz. Op Sicilië brak reeds in Januari 1848 een opstand uit om onafhankelijk te worden, en ook Napels nam deel aan de constilutioneele beweging. De tijdingen van de fransebe Februari-omwenteling en hare gevolgen deden eindelijk ook te Milaan (22 Maart) en te Venetie opstanden uitbreken. Radetzky ontruimde Milaan, en trok zich naar Verona terug, en koning Karel Albert van Sardinië stelde zich aan het hoofd der beweging. Lombardije sloot zich bij hem aan, en zelfs de Paus en Napels moesten troepen leveren tegen Oostenrijk. Doch enkel de armee van Sardinië had als krijgsmacht waarde; en deels de overwinningen der Oostenrijkers (Juni en Juli), deels de buitensporigheden en verdeeldheden der omwenteling verlevendigden spoedig ailerwege den moed der Reactie, die geheel en al overwinnaar bleef, toen eene vernieuwde heldhaftige poging van Karel Albert (21—23 Maart 1849) door Radetzky verijdeld werd. In Napels was reeds sedert Mei het strengste absolutismus hersteld. In Lombardije, Parma, Modena en Toskanen werden de waggelende troonen van niet langer bij het volk gewilde vorsten, door den steun van oo«tenrijksche bajonnetten staande gehouden. Na een langdurig beleg gaf ook Venetie zich over. De (24Nov. 1848) uil Rome gevluchte paus werd op den pauselijken Stoel hersteld door fransebe troepen (die bijna twintig jaren lang tot einde 1866 ter bescherming in Rome zijn gebleven). Eene nieuwe uitbarsting te Milaan (6 Febr. 1853) had slecht* ten gevolge, dat de maatregelen om de revolutiezucht in toom te houden nog veel strenger werden. Terwijl zoodoende bijna geheel i. slechts door dwang in rust bleef, en het volk door staatkundige en kerkelijke dwingelandij, vervolgingen tegen vaderlandslievende mannen, enz. aanhoudend meer werd verbitterd, was in Sardinië, waar, na de abdicatie van Karel Albert, 1849 Victor Emmanuel den troon had beklommen, de constilutioneele regeenngsvorm ongekreukt blijven voortbestaan, zoodat het noordwesten van I, de toevlucht werd van de gevluchte of gebannene itaiiaansche patriotten van alle staatkundige kleuren, en levens het middelpunt van alle staalkundig en letterkundig leven. Het denkbeeld, zich aan den drukkenden invloed van Oostenrijk te onttrekken, en het geheele schiereiland onder één schepler te brengen, was reeds sinds lang de algemeen gekoesterde wensch der beschaafde klassen en zelfs der Mazzinisten geworden, en werd zoowel door Victor Emmanuel alsook inzonderheid door zijnen minister Cavour (zie dat art.) gedeeld. Niet sterk genoeg om de taak alleen te volbrengen, zocht Cavofcr naar alliantièn. Door krachtige maatregelen tegen de kerkelijke hiërarchie (zooals de opheffing van 365 kloosters en begunstiging van anti-kerkelijke richtingen) als anderszins verwierf hij zich de toegenegenheid van de denkende wereld en van lord Palmerston; en na de westersche mogendheden ook in den Krim-oorlog bijgestaan te hebben met een armee-korps, stelde hij zich in nauwere betrekking met Napoleon lil, en bracht met dezen een verbond tot stand, dat gericht was tegenOostenrijk. De oorlog (zie IrALIAANSCHE OORLOG), waarin de Franschen met de Sardiniers de schitterende overwinningen van Magenta en Solferino bevochten, werd door den voorloopigen vrede van Villafranca II Juli 1859 beëindigd. Piemont bekwam, zoo al niet (gelijk het gehoopt had) het gansche Lombardisch-venetiaansche koningrijk, toch het grootste gedeelte van Lombardije. Intusschen hadden, [zelfs nog voordat de vrede definitief gesloten werd (10 Nov. 1859 te Zurich), de omstandigheden eene groote wijziging ondergaan ten voordeele van de plannen van Victor Emmanuel en Cavour. Laatstgenoemde had namelijk voor die plannen den alom gevierden volksheld Garibaldi gewonnen, dien hij lotopperbevelhebber benoemde in Parma, Modena en Toskanen, waar reeds (9—13 Juni) door de opstanden der bevolking de vorsten van hunne troonen waren verdreven, zoomede in de Romagna, die zich omstreeks denzelfden tijd van den Kerkelijken Staat losgeschenrd en onder het gezag van koning VictorEmmanuel gesteld had. Bij decreet van 18 Maart 1860 werd de Emiiia (Parma, Modena, Romagna), en 22 Maart ook Toskanen, vereenigd met of geannexeerd bij Sardinië; daarentegen werden bij tractaat van 24 Maart 1860 Savoje en Nizza aan Frankrijk afgestaan. Nadat Garibaldi, uit ergernis over deze afstanddoening, zijn ontslag had genomen als opperbevelhebber der pièmonteesche armee, stelde hij zich aan het hoofd eener expeditie van vrijscharen, waarmede hij eenen tocht naar Sicilië ondernam; 11 Mei 1860 landde hij te Marsala, en reeds drie dagen later (14 Mei) aanvaardde hij namens Victor-Emmanuel het dictatorschap over Sicilië, dat hij met ongeloofelijke snelheid aan zich onderwierp, waarop hij 19 Aug. overstak naar het vasteland ; na de capitulatie van Reggio proclameerde hij zich als Dictator der Beide Sicilien, en 7 Sept. deed hij, zonder een zweem van tegenstand te ontmoeten, zijne intrede in Napels. De onbekwame koning Frans II vvas naar Gaeta gevlucht. Middelerwijl waren sardinische troepen onder aanvoering van Cialdini en Fanti den Kerkelijken Staat binnengerukt, waar zij 18 Sept. bij Castelfidardo de nederlaag toebrachten aan de pauselijke troepen, die gekommandeerd werden door Lamoricière; eenige dagen later bedwongen Cialdini en Fanti, ondersteund door de vloot, Ancona, en namen bezit van Umbrie en de Marken. Nu rukten de Piemonteezen op tegen Gaeto, dat Garibaldi met zijne vrijscharen niet vermocht aan te tasten, doch dat zich na hevige aanvallen, zoo van de land- als van de zeezijde, 13 Febr. 1861 moest overgeven, lleeds 17 Dec. 1860 waren Umbrië, de Marken, Napels en Sicilië geannexeerd; 17 Maart 1861 nam Victor-Ernmanuel, voor zich en zijne nakomelingen, den titel aan van Honing van, Italië. Als zoodanig werd hij erkend eerst door Engeland en Frankrijk, vervolgens door nagenoeg al de overige mogendheden, eindelijk in den zomer 1862 ook door Pruisen en Rusland, zoodat toen alleen nog weigerachtig waren gebleven Oostenrijk, Spanje en de kleine duitsche Bondsstaten. Intusschen was Cavour de ziel der gansche beweging —6 Juni 1861 gestorven; het verwerven van Rome, de natuurlijke hoofdstad van 1.. was hem niet gelukt, en evenmin mocht dat aan zijne opvolgers (Ricasoli tot 1 Mrt. 1862 en Ralazzi sedert 3 Mrt. 1862) gelukken langs diplomatieken weg, terwijl eene poging van Garibaldi, om zich gewapenderhand in het bezit van Rome te stellen, slechts uitliep op diens verwonding en gevangenneming op den Aspromonte (29 Aug. 1862). Hangende de verwikkelingen, die tot den broederoorlog in Duitschland moesten leiden (1866) had Pruisen niet geaarzeld een bondgenootschap met I. te sluiten tegen Oostenrijk; en nagenoeg gelijktijdig werd door beiden aan Oostenrijk den oorlog verklaard. De armee en de vloot van 1. leden echter reeds dadelijk gevoelige nederlagen, waarvan ze nog niet waren bekomen, toen Oostenrijk, door Pruisen's legers als verpletterd, zich eensklaps in de armen van Frankrijk wierp, en aan Napoleon III geheel het Venetiaansche afstond, dat reeds kort daarna door Frankrijk’s keizer aan koning Victor-Emmanuel overgedragen en zoodoende bij I. ingelijfd werd (1866). In het laatst van datzelfde jaar had, krachtens eene reeds eenige jaren te voren tusschen I. en Frankrijk getroffene overeenkomst, de ontruiming van Rome door het fransche bezetting-leger plaats; en op dit oogenblik (Jan. 1867) worden er onderhandelingen gevoerd tusschen Rome en I., om door eene inschikkelijkheid, die van weerskanten misschien slechts gehuicheld is. elkander te verdragen, en zich tevreden te stellen: eenerzijds met een koningrijk I. zonder Romp, hetgeen men tot dusverre een onding placht l# noemen, en andererzljds met een pausdom, zóó beperkt in wereldlijke macht, dat iedere toenadering ter bestendiging van dien toestand tot hiertoe steeds heeft afgestuit op de ouveranderlijke machtspreuk non possumus. •

< >