drie vorsten van Vicenza:
I, bijgenaamd de Stamelaar, heer van Romano, is de stamheer van een geslacht, dat groote goederen bezat in de marke van Treviso, en dat eene groote rol speelde in de 42e en 43 eeuw gedurende de oorlogen der Guelfen (of Welfen) en Gibellijnen. Na Koenraad III vergezeld te hebben op eenen kruistocht (4 4 47), en zich daarbij te hebben onderscheiden door zijne heldhaftige bedrijven, werd E. tot vorst verheven van Vicenza, waar hij waarschijnlijk geboren was. Hij werd lid van den lombardischen bond, en streed tegen Frederik Barbarossa, met wien hij echter later (1175) een verbond sloot. Deze E. stierf 1480.
II, bijgenaamd de Monnik, zoon en opvolger van den vorige. Na door de partij der Guelfen uit Vicenza te zijn verdreven (1494) plaatste hij zich aan het hoofd der Gibellijnen, en voerde een harclnekkigen strijd tegen de Guelfen, aan wier hoofd de markies van Este stond. Eindelijk keerde hij in Vicenza terug door den bijstand van keizer Otto, die hem den titel schonk van keizerlijk vicaris. In 1215 verdeelde hij zijn rijk onder zijne kinderen, en ging in een klooster (vandaar zijn bijnaam Monnik), waar hij 1235 stierf.
III, bijgenaamd de Wreedaard; hij was de zoon en opvolger van E. II, en geh. 26 April 4204 te Onara in de marke van Treviso. Hij plaatste zich aan het hoofd der Gibellijnen, werd de bondgenoot van keizer Frederik II in den oorlog met de Lombarden, en werd daarvoor 1236 tot opperstadhouder van Padua benoemd; alsnu onderwierp hij Vicenza, Verona, Feltre, Bassano, Belluno en geheel noordoostelijk Italië aan zijn gezag, verdelgde met voorbeeldelooze wreedheid de edelste geslachten in Padua en Verona (waar hij zich zelven den vreeselijken eernaam gaf van ,,Geesel Gods”), en wist, door zijne waakzaamheid, bekwaamheid in de krijgskunst en trouw aan den keizer, alle tegen hem ingebrachte beschuldigingen onschadelijk, zelfs den tegen hem geslingerden banbliksem van paus Innoceniius IV (1252) krachteloos te maken. Paus Alexander IV schreef 1256 eenen kruistocht tegen E. uit, waaraan de Guelfen deelnamen, aan wier hoofd zich de markies van Este plaatste. Na lang aan de tegen hem verbondene vorsten het hoofd te hebben geboden, werd E. in een gevecht (26 Sept. 1259) aan de brug, die te Cassano over de Adda lag, zwaar gekwetst en gevangen genomen, en stierf 41 dagen later aan zijne wonden. Zijn broeder Alberik II werd genoodzaakt 25 Aug. 1260 zijn kasteel over te geven; en na eerst zijne zonen en dochters te hebben zien doodmartelen, werd hij den volgenden dag aan den staart van een paard vastgebonden en op die wijze door de straten voortgesleept totdat hij den geest gaf. Met den dood van Alberik II was het geslacht der heeren van Romano uitgestorven.