\zi. Mgyptm,het MisraïmdevHebreen, het Masr der Arabieren, het Sjemi der Copten, het Elkhabit der Turken, is eene omstr. 6000 vierk. mijl. groote landstreek in het noordoosten van Afrika,'ten Z. begrensd door Nubië, ten W. door de groote woestijn van Libyë, ten N. door de Middellandsche Zee, ten 0. door de Roode Zee.
Het is sedert 4517 een pachalik van Turkije; doch sedert 1806 is het daaraan nog slechts niet veel meer dan in naam onderhoorig. De hoofdstad, de gewone residentie van den pacha of onderkoning, is Cairo; andere voorname steden van E. zijn : Alexandrié, Damiette, Cosseir, Suez, Gyzeh of Djizeh, Syoet, enz. De door de natuur zelve aangewezene indeelingvan E, is in drie groote landstreken, nl.: 1°. Neder-Egypte of Bahari (de Delta der ouden), zijnde het noordelijkst gedeelte, dat aan de Middellandsche Zee paalt; 2°. MiddelEgypte of Wostanieh (het oude Heptanomis), zijnde het middelste gedeelte;-en 5°. Opper-EgypteofSaid (het oude Thcbais), zijnde het zuidelijk gedeelte. Van de groote uitgestrektheid van E. (6000 vierk. mijl.) bestaat verreweg het grootste gedeelte in zandwoestijnen; slechts het Nijldal is bebouwbaar en vruchtbaar, zijnde eene 430 mijlen lange en van 1 tot 4 uren gaans breede strook lands, besproeid door de eenige rivier van E. (nl. den Nijl), die jaarlijks van Juli tot September buiten hare oevers treedt, en het geheele dal overdekt met een slib, waardoor E., ofschoon eene groote rotskloof tusschen gloeiende woestijnen gelijkende, in een der vruchtbaarste landen van den ganschen aardbol herschapen wordt. Overigens wordt Neder-Egypte door de landengte van Suez met Azië verbonden (zie SUEZ).De grond in E. is deels bergachtig, deels plat; de Nijl (zooals gezegd de eenige rivier van E.) doorstroomt het land van het zuiden naar het noorden; in Opper- en Middel-E. stroomt die rivier door een eng dal, dat ingesloten ligt tusschen de arabische bergketen aan de oostzijde en de libysche bergketen aan de westzijde. Neder-E. is geheel vlakland; het wordt doorsneden door eene menigte armen van den Nijl, en door verscheidene kanalen, waarvan de voornaamste zijn : het Mahmoedieh-kanaal (van Alexandrië naar Ramanieh), het Scander-kanaal en het Jozefs-kanaal (over het Suez-kanaal, zie SUEZ). Het klimaat van Egypte is zeer koud; het regent er nooit; men heeft er slechts twee jaargetijden, nl. de lente, van Novemdertot in Februari, en de zomer, die het overige gedeelte des jaars duurt. De lucht is er zeer droog; de woestijn-wind richt er bij tijden groote verwoestingen aan; hetzelfde kan gezegd worden van de pest, de kinderziekte of pokken, en de heete koortsen; oogziekten zijn in E. zeer menigvuldig.
Wat het mineraalrijk betreft is E. niet zeer rijk; wel vindt men er kostelijke marmer- en porfier-groeven, veel natron, aluin, zout voor keukengebruik en zwavel, doch weinig edelgesteenten, en ook slechts luttel koper- en lood-erts. Het plantenrijk heeft, bij het gemis aan boschgroei en grasvelden, weinig inheemschen rijkdom; nogtans worden er alle soorten van graan en ooft gewonnen, zoomede suikerriet, indigo, katoen, enz., doch inzonderheid dadelpalmen. Het dierenrijk is ruimer vertegenwoordigd; behalve de huisdieren, vele watervogels en amphibiën, ontmoet men in E. leeuwen, hyënaas, jakhalzen, krokodillen, enz. en rivier- of Nijl-paarden (hippopotamussen), ofschoon tegenwoordig op verre na niet meer in zoo groote menigte als vroeger. De bevolking van E., die eertijds veel talrijker was, bedraagt omstreeks twee en een half millioen zielen, waaronder 450,000 Copten, 5000 Joden, 5000 Grieken, 2000 Armeniërs 4000 europesche Christenen; voor de rest is de gansche bevolking Mahomedaansch, zijnde dit de erkende godsdienst van den slaat, ofschoon de andere godsdiensten in E. geduld worden. De Bedoeïnen alleen zijn van zuiver arabisch ras; niettemin is het Arabisch de heerschende taal des lands, die ook door de Fellahs (boeren, land- en akkerbouwers) wordt gesproken, in weerwil dat deze de eigenlijke afstammelingen der oude Egyptenaren zijn; het Coptisch wordt in E. in het geheel niet meer gesproken, maar wet hoort men er veel Turksch en Frankisch.
De hierboven vermelde natuurlijke indeeling van E. in Opper-, Middel- en Neder-E. of met andere namen Said, Wostanieh en Bahari, was oudtijds dezelfde onder de namen Thebais, Heptanomis en Delta. Administratief is E. tegenwoordig ingedeeld in 25 provinciën, die elk bestuurd worden dooreeneatnamoer (d. i. gouverneur, stadhouder), die in de hoofdplaats der provincie woont.
Provinciën. Hoofdplaatsen.
Neder-Egypte.
Cairo, Cairo.
Kèljoeb, Kèljoeb.
Belbeys of Sjarkiéh Belbeys.
Sjibeh, Sjibeh.
Mit-camar, Mit-camar.
Mansoerah, Mansoerah.
Damiëtte, Damiëtte.
Garbieh, MehalIet-el-Kébir.
Tantah, Tantah.
Melyg, Melyg.
Menoef, Menoef.
Negyleh, Negyleh.
Foeah, Foeah.
Damanhoer of Bahyreh Damanhoer.
Alexandrië, Alexandrië (Iskanderieh)
Middel.Egypte.
Dzjizeh, Dzjizeh.
Atfieh, Atfieh.
Benisweyf, Bentsweyf.
Eajoern, Fajoem.
Minjeh, Minjeh,
Monfaloet, Monfaloel.
Opper-Egypte.
Syoet, Syoet.
Dzjirdzjeh, Dzjirdzjeh.
Keneh, Keneh.
Esne, Esne.
Buitendien had Mehemed Ali aan zijn gezagonderhoorig gemaakt: (in Afrika) de met oasen gezegende woestijnen, die zich rechts en links van het eigenlijke Egypte uitstrekken, en die bedoeld worden met de namen Oostelijke streek en Westelijke streek, Nubië, Cordofan, Abyssinië; (in Azië) Syrië, Adana; (in Europa) Cyprus, Candia, in 4841 aan de Porte teruggegeven; (in het opper-sjerifaat van Mekka) Mekka, Dzjeddah, enz.; (in steenachtig Arabië) Akab; (in Nedzjd) Derreyeh.
De oude indeeling van E. verschilde van de tegenwoordige aanmerkelijk.Onder den naam van E. verstonden de ouden eigenlijk slechts het Nijl-dal. Het meer oostelijk liggende gedeelte werd beschouwd als een bij Azië behoorend land, en droeg veelal den naam van Egyptisch Avabië; terwijl het westelijk van het Nijl-dal gelegene land geacht werd te behooren tot Libyë. Wat het eigenlijk gezegde E. betrof, dit werd door Sesostris ingedeeld in 36 nomen of ptosch, waarvan 26 in Zuid-Egypte, dat toen den naam droeg van Maris, en 10 in Noord-Egypte, dat destijds Tsahet heette. De Grieken namen die indeeling over, maar brachten het getal nomen op 40; daarvan behoorden er 17 tot Thebais of Opper-E. (van Syene, bet zuidelijkste, tot Cusae, het noordelijkste punt), 7 tot Heptanomis of Middel-E. (van Cusa», bet zuidelijkste, tot Memphis, het noordelijkste punt), en 16 tot de Delta of Neder-E. (De Delta der Grieken besloeg hetzelfde grondgebied als hetTsahet van Sesostris; terwijl het Thebais der Grieken, met hun Heptanomis te zarnen, overeenkwam met het Maris van Sesostris. Ziehier de egyplische en de grieksche indeeling van E. in nomen :
Eyypt. indeeling. Grieksche indeeling.
Maris. Thebais.
Ambo. Ombos.
Atbo. Apollinopolis.
Sné. Latopolis.
Ermonth. Hermonthis
Amoen. Thebais.
Phatoeri. Phaturis of Tathyris.
Keft. Coptos.
Tenthori. Tentyris.
HA. Diospolis.
Abydos.
Psoi. Ptolémaïs.
schmien of Chemmis. Panopolis.
Atbo. Aphroditopolis.
Tko-oe. Antæopolis.
Schotp. Hypselis.
Sio-oet. Lycopoiis.
Wahé Psoi. Groote Oasis.
Heptanomis.
Schmoeo. ) Toeho. ) Hermopolis.
Kais. Cynopolis.
Pemsjé. Oxyrinchis.
Hoes. Heraclæopolis.
Pioni. Crocodilopolis.
Tpih. Aphroditopolis.
Memfl. Memphis.
Tsah et. Delta.
Pharbait. Pharbetis.
Leontopolis.
Sjani. ' Tanis.
Schmoen-au-Erman. Mendesis.
Pschati. Prosopis.
Nimeschoti, of ) Neder-Sebennytus.
Chemnoeti. ) Opper-Sebennytus.
Oenoephi. Onuphis.
Poesiri. Busiris.
Xois.
Phtembuthis. •
Sai. Sais.
Naucratis.
Sjbehs Cabasis.
Metelis.
Ptenato. Phthenotes.
Om de indeeling van E. te voltooien, dienen wij nog daaraan toe te voegen, als volgt:
Bij de 56 egyptische nomen: Tiarabia of Egyptisch Arabié (dat ook nog weder in 5 nomen ingedeeld was, nl. On, Athribi, Poebasti, het eigenlijk gezegde Tiarabia, en Sariom) en Niphaiat of Egyptisch Libyë (waarvan dc indeeling niet bekend is);
en bij de 40 grieksche nomen moeten wij voegen : de landstreek ten 0. van de Delta tot Rhinoeolura (ingedeeld in 6 nomen, nl. Heliopolis, Athribis, Bubastis, Phagroriopolis, Sethreis en Heroopolis) en de landstreek ten W. van de Delta tot Paraetonium (ingedeeld in 7 nomen, nl. Letopolis, Gymecopolis, Andropolis, Momemphis, Heracleotis, Libycus en Nitriotis).
Onder de perzische overheersching werd E. door Darius begrepen in de vierde satrapie; bij behield de oude indeeling in nomen, die ook bestendigd werd door de Ptolemeüssen en door de eerste romeinsche keizers. Maar in de 4e eeuw vormde E. een bisdom, ingedeeld in 6 provinciën, nl. OpperLibye, in het noordwesten (hoofdpl. Cyrene); NederLibyë, in het westen (hoofdpl. Parsetonium); het eigenlijke Egypte, in het noorden (hoofdpl. Alexaudria); Augustamnicum, in het noordoosten (hoofdpl. Pelusium); Egyptisch Arcadia, in het midden, en Thebais, in het zuiden (hoofdpl. Thebe).
De godsdienst der oude Egyptenaren was eene soort van pantheïsmus, waarin al de krachten der natuur verpersoonlijkt waren en de rol van góden speelden. Zie het artikel EGYPTISCHE MYTHOLOGIE.
De regeeringsvorm van E. was aanvankelijk zuiver theocratisch. Eerst na de achtereenvolgende overweldigingen der Ethiopiërs en der Hyksos bleef het monarchaal gezag, dat Loen erfelijk was geworden, in handen der krijgslieden. Al de Egyptenaren waren ingedeeld in vier casten of standen: de priesters, die een derde gedeelte van het akkerland bezaten; de krijgslieden, die het tweede derdedeel bezaten (het andere derdedeel behoorde aan den koning); de caste of stand der handwerkslieden, onder welke het meest geacht waren de schuitenvoerders op den iNijl; en eindelijk de caste der boeren of landbouwers, die niets in eigendom bezaten, maar die land in pacht namen van de priesters of van de krijgslieden, of die het vee van die beide casten hoedden. Deze indeeling in casten of standen bleef voortbestaan tot den tijd der Ptolemeüssen : ieder Egyptenaar was gedoemd om in den stand, waarin hij geboren was, te sterven; want het was eene strenge wet, dat iedere zoon hetzelfde handwerk moest uitoefenen, dat uitgeoefend was door zijn vader. Om het volk des te beter onder den duim te houden (zie blz. 208 kolom 2 reg. 16 v. o.) hielden de priesters en de koningen het monopolie van alle wetenschappen aan zich; vreemdelingen werden in E. niet toegelaten, en de Egyptenaars werden van het aanknoopen van handelsbetrekkingen met het buitenland door strenge verbodsbepalingen afgehouden. De Egyptenaren (d. i. de priesters) hadden een geheel bijzonder schrift, de hiëroglyfen (zie dat art.), waarmede de dingen zelven werden afgebeeld. In wis- en natuurkunde waren zij tamelijk ver; in de schoone kunsten minder: hunne beelden zijn stijf en zonder leven; de bouwkunst had een reusachtig karakter, waarvan de pyramiden en liskeii nog heden ten dage getuigen.
Geschiedenis van E.
Egypte was een der eerste landen op den aardbol, waar de beschaving veld won; wanneer, is niet met zekerheid te bepalen, niet eens meteenigen grond van waarschijnlijkheid te gissen. Het is duister of E. de beschaving ontving uit Meroë in Ethiopië, dan wel of de oorspronkelijke bewoners van E. zich uit eigen beweging boven den natuurstaat begonnen te verheffen. Zooveel is echter zeker, dat het zuiden van E. het eerst bevolkt is geworden, en reeds bewoond was in eenen tijd, toen de geheele Delta nog bedolven lag onder het water der zee. De eerste koning, van wien de geschiedenis melding maakt, is Menes; volgens de berekeningen, gegrond op de nieuwste ontdekkingen in E.’s oude gedenkteekenen, regeerde hij 3892 jaren vóór Christus’ geboorte, volgens de vroeger aangenomene berekeningen omstreeks 2450 v. Chr. (deze laatste opgave werd tot dusverre vrij algemeen voorde waarschijnlijkste gehouden, doch is zulks thans niet meer; ofschoon wij die in dit artikel blijven volgen, daar wij ons anders geheel met gissingen moeten behelpen). Destijds, en nog langen tijd daarna, bestond E. uit verscheidene van elkander onafhankelijke rijken of staten, die elk hunnen bijzonderen koning of vorst hadden: zoo telt men van Menes tot Moeris (2450 tot 1990 v. Chr.) niet minder dan 330 koningen, die 18 verschillende dynastien vormen, welke gelijktijdig geregeerd hebben in Thebe, This, Elephantis, Memphis, Heraclea, Diospolis, Xois en Tanis; eerst sedert de 18e dynastie schijnt geheel E. onder het gezag van één koning gekomen te zijn. Onder de vorsten der 16 eerste dynastiën telt men 18 ethiopische koningen, hetgeen grond geeft tot het vermoeden, dat de Ethiopiérs van tijd tot tijd invallen in E. gedaan, en er zelfs veroveringen gemaakt hebben. Onder de 17e dynastie werd E. overweldigd door de Hyksos of herderkoningen, die onder aanvoering van Salatis uit Arabic waren gekomen, en die zich gedurende 260 jaren (of, volgens Manetho, 500 jaren) in E. staande hielden, totdat ze door Misphragmoetosis of Thotmosis III, (omstr. 2050 v. Chr.) werden verdreven. In de 18e dynastie merkt men op: Moeris, Uchoreüs (stichter van Memphis), Osymandias (wiens graf, dat met een gouden cirkel versierd was, door Cambyses werd geplunderd), Rhamses, en eindelijk Amenophis (den vader van Sesostris). Onder de regeering van deze koningen, die in den Bijbel den titel dragen van Pharao, kwamen de Hebreërs zich in E. nederzetten; Amenophis II was hoogstwaarschijnlijk de Pharao, die bevel gaf (Exodus 1 : 16), dat alle israélitische pasgeborenen van het mannelijk geslacht omgebracht moesten worden, en die later, de Israëlieten vervolgende op hunnen uittocht uit E., met zijn leger den dood vond in de Boode Zee (Exodus 14). Met Sesostris neemt de 19e dynastie eenen aanvang omstr. 1643 of 1565 v. Chr. Deze koning maakte groote veroveringen, tot in Klein-Azié ten westen, en tot in de Indiën ten oosten. In E. teruggekeerd, voerde hij ecne geregelde administratieve indeeling des rijks in; en door de groote menigte gevangenen, die hij medegebracht had, liet hij kolossale werken bouwen. Onder dezen naam van Sesostris, gelijk de Grieken hem genoemd hebben, zijn eigenlijk de twee koningen Sethos en Rhamses II te verstaan. De 20e dynastie leverde nog eens een uitstekend vorst, nl. Rhamses III; maar diens opvolgers vervielen hoe langer hoe meer tot weelde en tot afhankelijkheid van de priester-aristocratie, zoodat de luister, zoowel van den egyptischen troon als van de koningsstad Memphis, aanmerkelijk begon te tanen. Sechonchis I, de eerste koning uit de 22e dynastie, veroverde wel is waar Palestina en Jeruzalem, doch vermocht met dat al niet den val van zijn rijk te verhoeden, dat dan ook aan het einde der 24e dynastie in handen viel van den ethiopischen veroveraar Sabakön of Sebichos (Schebet). Van Sesostris, met wien de 19e dynastie aanving (zie hierboven) ging de kroon over op zijnen zoon Phero; en onder de opvolgers van dezen ontmoeten wij Proteus, die regeerde ten tijde van den Trojaanschen oorlog (1280 v. Chr.) Volgens de in dit artikel vastgehoudene oude berekening zouden tusschen de 19e en 24e dynastie ook te rangschikken zijn Cheops (Choefoe), Chephrem (Chafra) en Mycerinus of Mencherinus (Meukera), door wie de drie groote pyramiden gebouwd zijn; doch volgens latere ontdekkingen, waarvan reeds hierboven gewag is gemaakt, moeten die drie koningen reeds in de 4e dynastie geregeerd hebben, die aanvangt omstreeks 3427 v. Chr. Om het even echter welke van beide berekeningen het naast aan de waarheid grenst, het den stemmen overeen wat het tijdstip betreft, waarop Egypte door de Ethiopiërs overweldigd werd, zoodat de 25e dynastie, die gesticht werd door den zoo even vermelden veroveraar Sabakón, gesteld wordt aan te vangen omstr. 737 v. Chr. Deze dynastie regeerde slechts 24 jareu, in welk kort tijdsbestek de opvolger van Sabakön op zijne beurt werd opgevolgd door Tarakos (in den Bijbel, II Kon. 19 : 9 en Jezaia 37 : 9 vermeld als Tirhaka, koning van Kusch), die naar Ethiopië terugkeerde, en daar de stichter werd van bloeiende dynastien, door welke de egyptische kunst en beschaving aldaar (te Meroë) meer en meer werden bestendigd. Toen Tarakos den troon te Memphis verlaten had (omstr. 713 v. Chr.) wierp Sethos, een priester van Vulcanus, zich als koning op ; maar zijn kortstondig bewind werd gevolgd door eene algemeene regeeringloosheid, waaraan eerst een einde kwam, toen twaalf der aanzienlijkste Egyptenaren in gemeenschappelijk overleg het egyptische rijk iudeelden in 12 republieken, en zich elk aan het hoofd van een dier republieken plaatsten. Deze twaalfhoofdige regeering, of Dodecarchie, duurde van 671 tot 656 voor Chr., toen een der twaalf, met name Psammetichus, zijne ambtgenooten verdreef, zich als alleenheerscher opwierp, en de stamheer werd van de 26e dynastie. Door hem werd aan de strenge afzondering, waarin E. tegenover het buitenland stond, een einde gemaakt; hij vergunde aan vreemdelingen om in E. te komen, waarvan vele Grieken gebruik maakten, hetgeen het ontluiken van eenen nieuwen geest ten gevolge bad, die aan E. eene schoone toekomst scheen te beloven, aan welk vooruitzicht echter door Cambyses (zie 12 regels verder) den bodem ingeslagen werd. Onder de opvolgers van Psammetichus ontmoeten wij Nechao ofNecho, die het israélitische koningrijk Juda overweldigde, toen dat geregeerd werd door koning Josia (zie II Chron. 35 en 36); wijders Amasis, van geringe afkomst, die den troon usurpeerde (570v.Chr. zie AMZSIS), en die wel is waar verstandig regeerde, maar toch over E. den oorlog met Perzié bracht, waarin de onafhankelijkheid van E. te gronde zou gaan; hij beleefde dat echter niet, want hij stierf 526 v. Chr., terwijl E. eerst in het volgende jaar (525) door den perzischen koning Cambyses, nadat deze het geheel veroverd had, werd ingedeeld bij de 4e perzische satrapie. Driemaal (486, 461—456 en 414—354 v. Chr.) kwam E. in opstand, doch werdtelkenswederonder het perzische jukgebracht; gedurende denlaatsten opstand (414—354 v. Chr.) volgden elkander 8 inlandsche koningen op den egyptischen troon. Reeds kort nadat E. op nieuw tot onderwerping was gebracht door den perzischen koning Ochus (Artaxerxes III), werd het in het najaar van 332 v. Chr. zonder slag of stoot vermeesterd door Alexander den Groote, die het tot een wingewest van Macedonië maakte, ener de stad Alexandria stichtte. Bij Alexander's dood (323) was een zijner veldheeren.nl. PtolemeusLagi (d.i.zoon van Lagus), macedonisch stadhouder van Egypte; doch deze maakte zich weldra geheel onafhankelijk, nam 308 v. Chr. den titel van koning aan, en werd zoodoende de stichter van eene nieuwe dynastie, bekend onder den naam van dynastie der Lagieden. Door den meeren meer veldwinnenden griekschen geest, werd al wat naar oud-egyptische zeden en gewoonten geleek met rasse schreden verdrongen. Alexandrië werd het middelpunt der grieksche geleerdheid en tevens der hoogstdenkbare weelde. Buitensporige weelde en zedeloosheid gaan echter altijd hand aan hand; het ongeloofelijke zedebederf, waardoor de koninklijke familie zich kenmerkte, droeg dan ook niet weinig bij tot het verval des rijks, en leidde eindelijk (zie CLEOPATRA) tot den ondergang van E. als onafhankelijk koningrijk; want na den slag bij Actium, werd E. ingelijfd bij het romeinsche rijk (29 v.Chr.) door Augustus, die het liet besturen door een prefect, en van dat tijdstip af werd E. als de rijke koornschuur van Romp beschouwd. In den Bijbel vinden wij in het O. T. ieder oogenblik gewag gemaakt van E., welk land een geruimen tijd bewoond werd door de Israëlieten, die daar gastvrij werden opgenomen, toen ze hongersnood in hun eigen land leden (zie JOZEF), maar die later erg door de Egyptenaren verdrukt werden, totdat God (zoo luidt de Heilige Schrift), het land kastijdde met tien bezoekingen, de tien Plagen van E., waarna de Israëlieten onder de leiding van Mozes en Aaron uittogen uit E. (zie Exodus 14).
Het Christendom maakte reeds in de eerste eeuw na Christus' geboorte groote vorderingen in E., waar de natuur al spoedig het monniken- en kluizenaarsleven begunstigde, en Alexandrië het tooneel werd van de hevigste christelijk-theologische geschillen. Bij de olficiëele deeling van het romeinsche rijk (364) werd E. aan het oostersche keizerijk toegevoegd, waarmede het dan ook bij de werkelijke deeling (393) vereenigd bleef, en waarvan het een deel bleef uitmaken tot 616, toen de Perzen het overweldigden en eenen korten tijd in bezit hielden; doch 638 werd E. veroverd door de Arabieren, onder Aurroe, veldheer van Omar, en ingelijfd bij het rijk der Kalifen. In 868 maakte Achmed Thoeloen, stadhouder van E., zich onafhankelijk, ontweldigde den kalifeu tevens Perzié, en werd de stichter van de dynastie der Thoeloenieden, die echter slechts van korten duur was, daar E. reeds 905 teruggebracht werd onder het gezag der kalifen van Bagdad, die het zich 30 jaren later op nieuw zagen ontnemen (935) door Mohammed uit het geslacht der Ikhzjieden. In 968 werd E. veroverd door MoëzEedinillah, 4en mahadi, die in het volgende jaar de stad Cairo (Masr-el-Kahira) begon te bouwen, ende stichter was van een 3e kalifaat, de kalifen van Cairo of de dynastiederFatimieden.Deze roemrijke dynastie duurde ruim twee eeuwen, en werd toen (1171) van den troon gestooten door Saladdin, zoon van Ajoeb of Ejoeb, die de stichter werd van eene nieuwe dynastie, genaamd der Ajoebieden of Ejoebieden. Onder deze dynastie werd E. als leengoed toevertrouwd aan de Mamelukken, die zich 1250 tot heer en meester van het land, dat zij in leen hadden, opwierpen, en zich een eigen sultan kozen. De rnarneluksche sultans, wier regeering barbaarsch was en bloedig, vormen twee verschillende dynastiën, nl. die der Baharieten of zeelieden, en die der Bordzjieten of Circassiers. Gedurende dit gansche tijdvak van circa derdhalve eeuw, was Syrië bijna onafgebroken onderworpen aan de sultans van E., totdat deze eindelijk 1517 overwonnen werden door den turkschen sultan Selim I, die E.inlijfde bij het ottomanische rijk. Door de drukkende overheersching der Turken verloor E., dat sedert de perzische verovering reeds trapswijze in verval was geraakt, de laatste resten van zijne oude glorieen welvaart. Door den franschen consul Bonaparte veroverd in 1798, stond E. tot Augustus 1801 onder het gezag van Frankrijk, welks invloed, hoezeer van al te korten duur om veel goeds te kunnen stichten, nogtans voor de verstandelijke en stoffelijke ontwikkeling van E. niet zonder gunstige resultaten bleef. Door de Turken, met krachtige ondersteuning van Engeland, herwonnen, trad E. een nieuw tijdperk van leven in, toen 1806 door den sultan tot onderkoning of pacha aangesteld werd, de even sluwe als bekwame Mehemed-Ali, die de Mamelukken uitroeide, eene inheemsche legermacht en oorlogsvloot schiep, en al het raogelijke deed, om de inkomsten van E.’s schatkist te vermeerderen, waartoe de bevolking letterlijk werd uitgezogen. Deze stadhouder van den sultan regeerde eigenlijk als geheel zelfstandig en onafhankelijk monarch, als alleenheerscher. Door zijnen zoon Ibrahim Pacha, werd in 1816 een gedeelte van Arabië, zoomede Nubië, Sennaaren Kordofan schatplichtig gemaakt aan E. Kort daarna kwam Mehemed-Ali ten behoeve van Turkije oorlog voeren tegen Griekenland, hetgeen echter de vernieling van zijne vloot in den slag bij Navarino ten gevolge had. Doch met herstelde krachten waagde Mehemed-Ali nu zijne kans 1831 op Syrië, dat door zijnen zoon Ibrabim-Pacha binnen een jaar tijdsaan de zwakke Porte ontweldigd werd ; bij den vrede van Kiutahia (4 Mei 1833) werd Mehemed-Ali als stadhouder van Syrië erkend. Nadat 1839 de oorlog nogmaals uitgebroken was, waarvan o. a. het gevolg werd de overgang der turksche vloot tot de egyptische na den slag van Nisib (24 Juni 1839), begrepen de groote mogendheden van Europa, dat zij de veroveringsplannen van den eerzuchtigen pacha niet langer lijdelijk mochten aanzien, en zij sloten daartegen de Quadruple-Alliantievan 15 Juli 1840. Terwijl de staatkunde van Frankrijk nog altijd de oogmerken van Mehemed-Ali in de hand werkte, begon eene britsch-oostenrijksche vloot de vestingen en sterkten langs de syrische kust te beschieten, hetgeen weldra den pacha tot den terugtocht noodzaakte, en hem tot onderwerping aan den sultan dwong. De betrekking, waarin E.voortaan totTurkijë zou staan, werd op nieuw geregeld bij het traktaat van 13 Febr. 1841, mede onderteekend door de groote mogendheden van Europa. Wel zocht Mehemed-Ali, na deze duchtige nederlaag voorzijne eerzucht, de bronnen van E.'s binnenlandsche welvaart te vermeerderen ; doch de gebreken van den ouderdom en eene volslagene kindschheid maakten zich al spoedig van hem meester; zijn aangenomen zoon Ibrahim-Pacha, werd Juli 1848tot zijn opvolger benoemd; doch Ibrahim stierf reeds 9 Nov. 1848, waarop Mebemed-Ali's eigen kleinzoon Abbas-Pacha het bewind aanvaardde Januari 1849. Zijn grootvader Mehemed-Ali overleed in dal jaar (2 Aug.), en hij zelf stierf reeds 13 Juli 1854, opgevolgd wordende door zijnen neef Saïd-Pacha (den vierden zoon van Mehemed-Ali), die te Parijs zijne opleiding had ontvangen, en die dan ook bijzonder franschgezind was. Weinig tijds voor zijnen dood (die 1863 's nachts tusscheu 17 en 18 Jan. plaats greep) had Said-Pacha een bezoek gebracht aan Frankrijk en aan Engeland, en verbazende schatten gelds besteed en verkwist te Parijs en te Londen. Hij werd opgevolgd door zijnen neef Ismaél-Pacha, den thans regeerenden onderkoning, zijnde de 2e der 3 zonen van Ibrahim (zie boven), en geb. 1830, dus toen hij den troon beklom 33 j. oud. Daar geen der opvolgers van Mehemed-Ali diens sluwheid en wilskracht bezat, is het aan de Porte gelukt haar gezag weder meer en meer over E. te doen gelden. Onder de E. betreffende vraagstukken der 19e eeuw, bekleedt de doorgraving van Suez wel de voornaamste plaats, als bestemd om ook in den maatschappelijken toestand van E. eene geheele omwenteling te weeg te brengen (zie SUEZ).