Gepubliceerd op 14-06-2022

Verwarming

betekenis & definitie

In de noordelijke landen verwarmden onze voorouders zich aan een open houtvuur, dat te midden eener vensterlooze ruimte brandde. De rook zocht zich een uitgang door toevallige openingen of door de deur.

In zuidelijke landen brandde men houtskolen in lage ijzeren korven, zooals ze nog ten huidigen dage in Italië en Spanje gebruikt worden.De eerste poging tot verbetering was het aanbrengen van een trechtervormig dak of afvoerkanaal boven die stookplaats, oorspronkelijk slechts met het doel om den rook beter te doen opstijgen en verdwijnen; daardoor ontstond de eerste aanleiding tot het aanbrengen van een gemetseld kanaal of schoorsteen boven de stookplaats.

Hierdoor kwam men van lieverlede tot den open vuurhaard met schoorsteen, waarin groote houtblokken gestookt werden, en die eeuwen lang de eenige methode van kamerverwarming bleef en nog tegenwoordig zijn plaats in vele gezinnen heeft weten te behouden. Men heeft bevonden, dat bij het stoken van zulk een haardvuur slechts 1Im van de geproduceerde warmte nuttig wordt aangewend. Een verbetering was het, toen de haard van een rooster werd voorzien.

In de koudere landen gebruikte men later de gesloten, uit baksteen gemetselde kachel, om de warmte beter in de kamer te houden; deze is nog heden in Rusland en Zweden te vinden; zij waren dikwijls zoo groot, dat houtblokken van 1 M. lengte er in pasten. De eenvoudige kachel kreeg eerst in 1800 haar plaats in de burgerhuizen. In de tweede helft der 19de eeuw begon men in plaats van hout steenkolen als brandstof te gebruiken.

In de verwarmingsinrichtingen wordt de noodige warmte langs chemischen weg door verbranding van vaste, vloeibare of gasvormige brandstoffen verkregen en die warmte door de uitstraling, zoowel als door de geleiding aan de omgeving medegedeeld.

Steenen kachels gebruikt men bij snelverteerbare brandstoffen, daar de kachelwanden dan de warmte in zich opnemen en geleidelijk afgeven, onafhankelijk van de oogenblikkelijke vuursterkte. Na het uitbranden der brandstof wordt de schuif in den schoorsteen gesloten, om warmteverlies te voorkomen, waarna de kachel nog geruimen tijd warmte afgeeft. Deze soort van kachel wordt in Rusland en Zweden nog veel gebruikt (wegens den overvloed van hout).

Kachels voor snelle verwarming, zonder warmteophooping, zijn gewoonlijk van 'ijzer; tot de eenvoudigste behoort de kolomkachel. Ze zijn slechts dan doelmatig, wanneer men voor korten tijd verwarming noodig heeft.

De zoogenaamde circulatie-kachels zijn zeer verspreid ; ze zijn zoowel van ijzer als steen en voor alle soorten van brandstoffen ingericht.

Kachels voor snelle verwarming bij geringe warmte maar groot luchtverbruik zijn de gemoderniseerde open haarden; deze worden nu nog veel in Frankrijk en Engeland gebruikt om hun gezellig aanzien.

Van de vele wijzigingen, die de inrichting der kachels na verloop van tijd ondergingen, was de uitvinding der vul-reguleerkachels van groote beteekenis. Daarvan bestaan vele constructies, waarvan die van Meldingen zoo algemeen bekend zijn, dat de vulkachels ook wel Meidinger kachels genoemd worden.

Als vloeibare brandstof gebruikt men in den regel petroleum; bij de petroleumkachels blijven alle verbrande gassen in de kamer; alle warmte wordt volkomen benut, de lucht wordt echter door de verbrandingsgassen bedorven.

Voor verwarming met gas komen alleen de gaskachels met lichtgas gestookt in aanmerking.

Electrische kachels worden slechts zeer weinig gebruikt, daar de kosten der verwarming over 't algemeen te hoog zijn; ofschoon zij in groote steden tegenwoordig bij aansluiting aan de electrische centrale zeer gemakkelijk te verkrijgen zijn.

Daar bij electrische verwarming geen steenkolen of asch te pas komen en geen gasvormige verbrandingsproducten gevormd worden, is deze uit dit oogpunt zeer verkieselijk.

Bovendien zijn deze kachels met een losse draadgeleiding verplaatsbaar, wat zeer gemakkelijk is. De warmte-ontwikkeling door electriciteit komt in hoofdzaak daar op neer, dat een sterke electrische stroom door een dunnen draad wordt geleid; hierdoor wordt de draad verhit en deelt hij de warmte aan de omgeving mede. In 1898 vond de Fransche Ingenieur Leroy te Parijs een nieuwe methode; als weerstand gebruikte hij grafiethoudende kiezelstaafjes van 10 c.M. lengte en l/2 c.M. dikte, naar de wijze der gloeilampen in een luchtledigen glazen cylinder ingesloten en van buiten door koperen monteersels met de stroomgeleiding in verbinding gesteld. Een groot aantal van deze staafjes met een ijzeren mantel omsloten vormt den electrischen haard, waarmede zoowel in huizen als in spoor- en tramwagens goed geslaagde proeven zijn genomen. Het voordeel hierbij is, dat bij de door dezen weerstand ontstane warmte nimmer smelting kan plaats hebben, wat bij den genoemden draadweerstand wel het geval kan zijn. De nieuwste soort van electïische verwarming is die met het Kryptol, een betrekkelijk grooten weerstand van den electnschen stroom, bestaande uit een laag korrels, die voor verschillende doeleinden van verschillende grootten zijn, bevattende hoofdzakelijk kool, klei en carborundum.

Een nadeel der electr. V. is, dat zij geen blijvende is. „Als het noodig is” wordt de haard aangestoken en dientengevolge zijn de muren en meubels nooit verwarmd als men het vertrek gebruiken gaat.

Bij huis- of centrale verwarming ligt de stookinrichting of warmtebron niet in het vertrek, doch daar buiten, meest in den kelder, en wordt de warmte door warmtedragers zooals stoom, water of lucht naar de vertrekken geleid. De aanleg voor centrale verwarming is in 't algemeen duurder dan voor gewone kachels, daarentegen is het brandstofverbruik bij een groot aantal te verwarmen vertrekken goedkooper. .

De stoom eigent zich voortreffelijk als warmtedrager, daar 1 liter water tot kookhitte gebracht 100 calorieën en tot stoom verdampt nog eens 536 calorieën vertegenwoordigt.

Hoogdruk stoomverwarming wordt slechts weinig gebruikt, wegens het gevaar, het spoedig lekken der buizen en de wetsbepalingen voor de stoomketels; alleen in huizen in de omgeving van fabrieken of bij groote gebouwen of stadsgedeelten die door een centrale verwarmd worden.

Verwarming met afgewerkten stoom van de stoommachine is de eenvoudigste, als men maar zorg draagt, dat hierbij geen tegendruk op den zuiger der machine ontstaat.

Lagedruk stoomverwarming noemt men iedere stoomverwarming, waarbij een stijgen van den stoomdruk boven ½ atmospheer overdruk onmogelijk gemaakt wordt.

Deze verwarming is in de laatste jaren buitengewoon toegenomen, wegens de geringe aanlegkosten en het gemakkelijke en ongevaarlijke gebruik.

Bij luchtverwarming bevindt zich het toestel meestal in den kelder; dit toestel is tegenwoordig veel als vulkachel ingericht. De gassen worden door ijzeren ribbenbuizen, ook wel gladde buizen geleid, waarlangs koude lucht strijkt, die de ontwikkelde warmte in zich opneemt, lichter wordt en een stroom warme lucht doet ontstaan, die door in den muur gemaakte kanalen naar de te verwarmen kamers stroomt. Deze strooming van warme lucht strekt zich vooral in de hoogte zeer ver uit, doch horizontaal hoogstens 12 M., waarom men het verwarmingstoestel meestal in het midden van het gebouw plaatst. Bij gebouwen met dunne muren of bij vrijstaande gebouwen kan de wind wel eens invloed hebben op de uitstrooming der verwarmde lucht. Daar deze verwarming het in de lucht zwevende stof medevoert, moet men steeds zorg dragen, dat de versche lucht, die van buiten komt, geheel stofvrij en zuiver is. Hiertoe gebruikt men b.v. een filter van hennep.

Bij gebouwen, waar men bij de verwarming steeds de verversching van lucht beoogt, kan men door het regelen van een klep ook koude lucht toevoeren of wel de warme lucht met koude lucht mengen.

De eischen, die wij aan een goede stookinrichting stellen, zijn: volledige verbranding der brandstoffen, zoo weinig mogelijk warmteverlies (door schoorsteen enz.), het onderhouden van een gelijkmatige temperatuur, goedkoopte, gemakkelijk gebruik, goede luchtverversching.

De meest gewenschte temperatuur in woon- of ziekenkamer is 17 tot 20° C., in slaapkamers 12—16° C., in badkamers 20—24° C., in kinderkamers 18—21° C., in werkplaatsen, naar gelang van den daarin te verrichten arbeid, 10—17° C.

Het groote nadeel der ijzeren kachels is, dat zij bijna alleen door straling verwarmen; dientengevolge worden de onbedekte lichaamsdeelen (gelaat en handen) overmatig verwarmd, terwijl de kamertemperatuur nog betrekkelijk laag kan zijn. Een gevaar levert bovendien op het kleppenstelsel. Wordt de klep in de pijp te veel gesloten, dan ontstaat onvolkomen verbranding, waarbij het daarbij gevormd product, het giftige kooloxydegas, in de kamer komt. Zoo kunnen, vooral in slaapkamers, gevallen van vergiftiging voorkomen. Dikwijls wordt hoofdpijn, een gevoel van zwaarte en vermoeidheid in de ledematen, dat ons bij het verblijf in warm gestookte kamers overvalt, alleen veroorzaakt door een korte en langzame vergiftiging met kooloxydegas.

< >