Coxitis. De meest voorkomende oorzaak van H. is tuberculose; daarnaast kan een H. ontstaan door rheumatische invloeden, doordringende wonden, acute infectieziekten, osteomyelitis, enz. De tuberculeuse coxitis komt het meest voor tusschen het 5e en 10e levensjaar, vóór het 3e jaar en bij volwassenen is zij zeldzaam.
Het verloop is in den regel zeer chronisch, en in verschillende tijdperken in te deelen. In het initiaal- of beginstadium klaagt de zieke over pijn in de heup; in vele gevallen echter wordt de pijn in de knie waargenomen, zoodat de geneesheer dikwijls voor een knieaandoening wordt geraadpleegd. Het kind is na loopen spoedig vermoeid, en begint te hinken of met het been te trekken, om dit te sparen. (Door leeken wordt dit wel vrijwillig hinken genoemd). In dit stadium zijn in den regel in het heupgewricht zelf nog geen veranderingen, daar de tuberculeuse haard zich meestal in den kop van het dijbeen ontwikkelt. De pijn treedt op bij loopen, bij zijdelingschen druk op de heupen en bij beweging van het heupgewricht. In het 2e of bloeitijdperk der ziekte, neemt deze pijn nog toe en wordt de beweeglijkheid in het heupgewricht meer en meer beperkt; in het begin wordt de onbeweeglijkheid door den zieke zelf tot stand gebracht; het kind zet onwillekeurig het heupgewricht als het ware vast door spanning der spieren, om de pijnen, die bij beweging optreden, te ontgaan.
Het been gaat in een abnormalen stand staan; deze wordt echter grootendeels verborgen door verkromming der wervelkolom en verandering in den stand van het bekken. Zoo valt b.v. in liggende houding de buiging van de dij in het heupgewricht niet in het oog, daar de zieke, om het been plat te kunnen neerleggen, de wervelkolom naar voor kromt, zoodat de lendenen niet op het bed rusten, maar een sterkere uitholling vertoonen. Er treedt nu ook een zichtbare zwelling op in de streek van het heupgewricht, terwijl het been vermagert door de onwerkzaamheid der spieren. De pijnen bereiken ten slotte zulk een hoogte, dat het kind te bed moet blijven. Bij ondoelmatige behandeling wordt het been meer en meer in een verkeerden stand gefixeerd. Daarenboven wordt het korter dan het gezonde, door de verwoesting van beenzelfstandigheid in den kop van het dijbeen en in de gewrichtskom.
Deze caries (beeneter) kan zich zeer ver in de bekkenbeenderen uitstrekken en tot het ontstaan van grootere en kleinere abscessen aanleiding geven. In het eindstadium der H. treedt eindelijk öf genezing op (meestal met belangrijken misstand en atrophie van het been), óf de dood treedt in door toenemende uitputting of tuberculose van andere organen (meestal de longen). Van het grootste belang is het zoo vroegtijdig mogelijk instellen eener doelmatige behandeling; hierdoor kan, vooral in het initiaalstadium, volkomen genezing bereikt worden. Het heupgewricht moet door verbanden onbeweeglijk worden gemaakt; het meest zijn hierbij aan te bevelen die, waarbij het mogelijk is het kind rond te laten loopen. Een zeer goede uitwerking hebben overigens in vele gevallen inspuitingen met jodoformolie. Daarnaast is van groot belang een algemeen versterkende behandeling (krachtige voeding, goede frissche lucht, enz.), terwijl in vele gevallen operatief moet worden ingegrepen.Een andere vorm van H. is de Coxitis deformans, of malum coxae senile, een soort van Arthritis deformans (zie bij Gewrichtsontsteking). In het begin dezer aandoening klaagt de lijder over stijfheid in het gewricht, vooral des morgens, pijn bij loopen en kraken of knappen in de heup. Daarna ontwikkelen zich misstand en verminderde beweeglijkheid; het verloop is zeer chronisch, genezing uiterst zelden. Door Röntgenonderzoek zijn deze ziekten vroegtijdig te herkennen.