Diphtherie, Diphtheritis, een besmettelijke keelziekte, voorkomende bij kinderen, meestal voor het 10e jaar, soms in enkele gevallen, soms in epidemieën optredend. Oorzaak is de diphtheriebacil.
De ziekte begint na een incubatie-tijdperk van 2—5 dagen met hoofdpijn, koorts en slikbezwaren. Kleine kinderen klagen natuurlijk niet over de keel en het is dus raadzaam in geval van koorts bij hen altijd dit orgaan te bekijken. Men ziet dan bij beginnende C. roodheid van het zacht verhemelte, en zwelling der amandelen, met kleine, grijsachtige, vastzittende beslagen, die zich in zware gevallen snel uitbreiden. Spoedig zwellen de lympheklieren onder de kaak. De kinderen worden onrustig, verliezen hun eetlust, de koorts stijgt. In lichte gevallen treedt na 1—1½ week beterschap op, terwijl bij zware gevallen spoedig gevaarlijker verschijnselen optreden, veroorzaakt door het voortschrijden van het ziekteproces in het strottenhoofd. Deze diphtherische ontsteking van het strottenhoofd, die in enkele gevallen zonder voorafgaande keelaandoening kan optreden, noemde men vroeger Croup; men verstaat hieronder de lichtere gevallen terwijl men aan de zware den naam van Diphtherie geeft.
Het aangetast worden van het strottenhoofd herkent men het eerst aan het heesch worden van de stem en het optreden van een ruwen, blaffenden hoest (Crouphoest). Daarna treden verschijnselen op van vernauwing van het strottenhoofd, veroorzaakt door zwelling van het slijmvlies en de vorming van croupmembranen. Deze membranen of vliezen ontstaan door uitzweeting van vezelstof, en wortelen gedeeltelijk in het slijmvlies, zoodat zij zeer vastzitten. De ademhaling wordt nu steeds moeilijker; het kind tracht onder samentrekking der halsspieren, gezwollen halsaderen, blauw gelaat en fluitende, langgerekte ademhalingen, nog de noodige lucht naar binnen te krijgen, waarbij het in zijn benauwdheid dikwijls met de handen naar de keel grijpt. Meestal houdt een dergelijke aanval na eenige minuten op onder uithoesten van een deel der croupmembranen, waarna het kind eenigen tijd uitgeput blijft liggen, tot de aanval zich herhaalt. Heeft dit dikwijls plaats, dan treedt een toestand van bewusteloosheid op, door overlading van het bloed met koolzuur.
Zoo kan langzamerhand de dood door verstikking optreden, wat eveneens reeds in het begin, bij een heftigen aanval, kan plaats hebben. Behalve door het gevaar van verstikking wordt het leven van een door C. aangetaste bedreigd door de algemeene infectie, waardoor een doodelijke bloedvergiftiging kan ontstaan.
1 à 2 weken na het einde der ziekte, kunnen verschillende verlammingen optreden, waarvan de meest voorkomende zijn die van het weeke gehemelte (de zieke spreekt door den neus en bij slikken van vloeistoffen komt een gedeelte door de neusgaten naar buiten); oogspierverlammingen (vooral accommodatie-verlamming) en andere. Midden in de reconvalescentie kan een hartverlamming een eind aan het leven maken.
De behandeling tracht in de eerste plaats de omgeving te beschermen, door den zieke zooveel mogelijk te isoleeren.
Hoofdzaak is de tijdige inspuiting met heilserum, waardoor in de meeste gevallen een gunstige wending in het ziekteverloop wordt verkregen. Komt het tot verstikkingsverschijnselen, dan kan men door toediening van een braakmiddel dikwijls nog de taaie vellen doen uithoesten; helpt dit niet, dan is het noodig de luchtpijpsnede (zie aldaar) toe te passen. In den laatsten tijd wordt in plaats van deze operatie veel toegepast het inbrengen van een buis door den mond in het strottenhoofd (Intubatie, zie aldaar).