of gehemelte, Palatum, het tusschenschot, dat de mondholte scheidt van de neusholte en neuskeelholte. Men onderscheidt een voorste deel, het harde V. (P. durum) en een achterste, het weeke (P. molle). Het harde V. wordt van voren en ter zijde begrensd dooor de tandkasuitsteeksels der bovenkaak.
Aan de achterzijde gaat het over in het weeke V., dat aan het midden van zijn achterrand een stomp, kegelvormig uitsteeksel vertoont: de huig (uvula). De huig verdeelt den onderrand van het V. in twee bogen, die zich ieder weer in tweeën splitsen: de verhemeltebogen; arcus palato-glossus en arcus palato-pharyngeus. Het weeke verhemelte kan door verschillende spieren worden bewogen. Wordt het opgetrokken, dan sluit het de neuskeelholte van de mondholte af. Dit geschiedt bij het slikken en bij het uitspreken van sommige letters.Zoowel het harde als het zachte V. is bedekt met slijmvlies, dat in de middellijn een witte streep (raphe) vertoont.
De meest voorkomende afwijkingen van het V. zijn het gespleten V., een aandoening die aangeboren en meestal te zamen met hazenlip (zie aldaar) voorkomt, en de doorboring van het verhemelte, in den regel een gevolg van syphilis. Beide aandoeningen beletten de noodzakelijke afsluiting tusschen mond- en neusholte en geven aanleiding tot slik- en spraakstoornissen. De behandeling bestaat in een operatie; bij doorboring kan ook dé opening gesloten worden door een doelmatig instrumentje (obturator) en eventueel door een antiluetische behandeling.